jpekker

‘Waargebeurd mag soms misschien goed zijn voor de wereld, het doet een film lang niet altijd goed’

Naomi Watts en Doug Liman

‘Ik kende het verhaal natuurlijk, maar het is geen seconde bij me opgekomen dat er een goede film in zat. Totdat ik het script las. Ik werd zo gegrepen door de personages dat ik bijna vergat dat het waargebeurd was. Het zijn twee onvoorstelbare hoofdrollen: een superspionne, getrouwd met een man die Saddam Hoessein in levende lijve heeft ontmoet. Het is een topverhaal. En dat het echt heeft plaatsgevonden is een bonus. Waargebeurd mag soms misschien goed zijn voor de wereld, het doet een film lang niet altijd goed.’

Doug Liman’s Fair Game, de enige Amerikaanse film in de Gouden Palm-competitie, is gebaseerd op de beruchte Plamegate-affaire: vlak voor de Amerikaanse inval in Irak in 2002 stuurde de CIA voormalig ambassadeur Joseph Wilson naar Niger om na te gaan of Saddam Hoessein  bezig was uranium te kopen om massavernietigingswapens  mee te maken. Wilson concludeerde van niet. George W. Bush  beweerde desalniettemin van wel; twee maanden later begon de tweede Golfoorlog.

Wilson schreef een artikel in de New York Times, waarin hij scherpe kritiek leverde op Bush. Een week later werd in de krant onthuld dat Wilsons vrouw Valerie Plame voor de CIA werkte. Het bracht niet alleen Plame in levensgevaar, maar ook al haar contacten.

Liman, die eerder popcornfilms maakte als The Bourne Identity (2002) en Mr. & Mrs. Smith (2005) heeft van de complexe affaire een opwindende, onderhoudende en leerzame film weten te maken. Bush is alleen op televisiebeelden te zien. Naomi Watts en Sean Penn overtuigen als de eenzame strijders tegen het systeem. Alleen het einde, waarin huwelijkscrisis en bombastisch patriottisme de overhand krijgen is wel erg des Hollywoods. Liman: ‘Het is in de eerste plaats entertainment. Het is niet alleen een politieke thriller, maar vooral een film over twee bijzonder interessante mensen die zonder dat ze dat zelf willen midden in een maalstroom van gebeurtenissen belanden.’

Ook de nieuwe film van Ken Loach, die pas op het allerlaatste moment aan de competitie werd toegevoegd, speelt in Irak. In Route Irish – vernoemd naar de beruchte, levensgevaarlijke route van Bagdads hoogbeveiligde Green Zone naar de internationale luchthaven – komt een Britse contractor om het leven, die voor 10 duizend pond per maand (belastingvrij) bij een private beveiligingsonderneming werkt. Hij was op het verkeerde moment op de verkeerde plek, aldus zijn in niets anders dan vette contracten geïnteresseerde superieuren. Kort na zijn dood krijgt zijn beste vriend – type ruwe bolster, blanke pit, een Irakese mobiele telefoon in handen. Erop staat een filmpje waarin een taxi met vier Iraakse burgers aan gruzelementen wordt geschoten.

‘Dit is moord!’, zegt de naar Liverpool gevluchte Irakees die de bestanden van de telefoon heeft gehaald. De vriend en vriendin van de omgekomen contractor gaan vervolgens samen op onderzoek, in een film die onhandig meandert tussen drama en boodschap. Door middel van waterboarding kun je iedereen laten zeggen wat je maar wilt, laat Loach zien. Om te laten zien hoe erg het er aan toegaat in Irak heeft hij archiefbeelden van een aantal gruwelijke aanslagen gebruikt.

De meest indrukwekkende (anti-)oorlogsfilm in Cannes is Armadillo (opgenomen in de Semaine de la critique), een documentaire waarin de Deense regisseur Janus Metz twee jonge Deense soldaten volgt tijdens hun eerste missie in Helmand, Afghanistan. Wantrouwen en paranoia spatten van het doek in Metz’ debuutfilm, die een even verontrustend als ontluisterend beeld schetst van het slagveld. En alles is echt (de soldaten liepen rond met camera’s op hun helm): de bominslagen, de doodsangst in de ogen van de mannen, de lijken. Gruwelijk.