jpekker

Psyche en verborgen zondes op een doek

De Mandril

Museum Boijmans Van Beuningen heeft twee schilderijen van de Oostenrijkse expressionist Oskar Kokoschka in zijn collectie: een dubbelportret van twee bevriende heren en een portret van een mandril. Een en een is twee, moet gastcurator Beatrice von Bormann hebben gedacht: zij doopte de grote Oskar Kokoschkatentoonstelling Mensen en beesten. Het beestje had een naam.

Lang geleden, meer precies in 1927, in de galerie van de vooraanstaande Berlijnse kunsthandelaar Paul Cassirer, werden Kokoschka’s mensen- en dierenportretten ook al eens naast elkaar getoond, onder de noemer Bildnisse von Oskar Kokoschka – Menschen und Tiere. Daarna nog maar zelden, en al helemaal niet in Nederland.

De Rotterdamse expositie omvat het duizelingwekkende aantal van 150 werken, afkomstig uit museale en particuliere collecties van over de hele wereld. Ze zijn onderverdeeld in acht thema’s, van ‘Kokoschka’s leerjaren’ en ‘Alma Mahler: extase, bedwelming en liefde’ tot ‘Politieke werken’. Er zijn postkaarten te zien, affiches voor zijn eigen toneelstukken en een enkel stilleven. Maar de focus ligt op portetten, waarbij de dierportretten overigens ver in de minderheid zijn.

Auguste Forel

Oskar Kokoschka (1886-1980), die zichzelf beschouwde als nazaat van Vincent van Gogh en Edvard Munch, geldt als een van de belangrijkste kunstenaars van de Oostenrijkse avant-garde aan het begin van de 20ste eeuw. Hij schilderde de wereld niet zoals die eruit zag, maar zoals hij hem ervoer en voelde. Kokoschka was geïnteresseerd in het innerlijke en onbewuste van de geportretteerde; in de ‘aura van de mens in de ruimte’, die hij vertaalde in woeste achtergronden. Hij vond het belangrijk dat de psyche van zijn model tot uitdrukking kwam en dat de diepst verborgen zondes aan het licht kwamen.

Het gebeurde dan ook geregeld dat zijn ‘modellen’, ook de vrienden en bekenden van de schilder, ontevreden waren over hun portret. De Zwitserse psychiater Auguste Forel, bijvoorbeeld, die Kokoschka in 1910 portretteerde, vond dat hij eruitzag alsof hij een beroerte had gehad (Hij kijkt inderdaad een beetje raar uit zijn ogen en heeft zijn handen merkwaardig in elkaar gevouwen). Een paar jaar later kreeg Forel daadwerkelijk een beroerte, wat door Kokoschka als bewijs werd gebruikt voor zijn claim dat hij helderziend was, een talent dat hij van zijn moeder zou hebben geërfd.

O.Kokoschka: Doppelportait G416

Als de geportretteerde zijn schilderij niet wenste te kopen, nam de modernistische architect Adolf Loos, die het talent van de jonge kunstenaar al vroeg herkende, het werk ‘in bewaring’, net zo lang tot hij het kon doorverkopen. Dat lukte aanvankelijk zelden; Loos werd zo onbedoeld de grootste verzamelaar van Kokoschka’s werk.

In Rotterdam is ook een groot aantal zelfportretten te zien – van een vroeg, nog tamelijk sober tekeningetje tot zijn laatste, uitbundige, op het doek gespatelde zelfportret Time, Gentlemen please (de woorden waarmee in Britse pubs de laatste ronde wordt aangekondigd) uit 1971/1972, waarmee Kokoschka, op 86-jarige leeftijd, op zijn eigen dood lijkt te preluderen.

Er hangt een fraai zelfportret als ‘entartete’ kunstenaar, een zelfportret van twee kanten en een zelfportret met gekruiste armen. Zeer indringend is ook het ‘verlovingsportret’ dat Kokoschka maakte van zichzelf en Alma Mahler, met wie hij een kortstondige, stormachtige relatie had. Ook zij is allerminst op haar mooist weergegeven.

Time, Gentlemen Please

De Mandril die Kokoschka in 1926 in de dierentuin van London schilderde, kan op een bepaalde manier als zelfportret worden beschouwd. Kokoschka zag het beest als een wilde, geïsoleerde kerel: ‘Bijna mijn spiegelbeeld. Iemand die alleen wil zijn’. Hij liet de krappe kooi en de tralies voor wat ze waren, en benadrukte het wilde en ongetemde, en gaf het dier op die manier zijn vrijheid terug.

Tussen alle zelfportretten, kinderportretten en dierportretten is Private Property de vreemde eend in de bijt. Het is het eerste in een reeks politieke allegorieën – een druk tafereel, met onder meer een vrouw met een kattenkop als gezicht, die een aantal vissen lijkt te beschermen tegen dreigende ratten –, gemaakt in 1939 in Engeland, waar Kokoschka met zijn vriendin Olda een jaar eerder vanuit Praag naartoe was getrokken, op de vlucht voor de nazi’s.

Kokoschka schonk het in 1953 aan een loterij waarmee geld werd ingezameld voor de slachtoffers van de watersnoodramp. Sindsdien heeft het altijd in de slaapkamer van de winnaar van de loterij gehangen.

Oskar Kokoschka – Mensen en beesten. T/m 19/1 in Boijmans van Beuningen.