jpekker

Paula in de hoofdrol

“Ze kijkt naar mij. Iedereen mag denken dat ze naar hem of haar kijkt, maar ze kijkt naar mij. Dat is essentieel. Alléén omdat wij de relatie hebben die we hebben, kunnen de portretten ontstaan. Natuurlijk, doordat ze naar mij kijkt, kijkt ze ook naar het publiek. Er ontstaat een diorama. Het publiek neemt haar van me af, zou je kunnen zeggen. Nee, dat vind ik niet vervelend. Het is wel een nieuwe ervaring. Ik heb erdoor geleerd om los te laten. Ik heb erdoor leren delen. Dat klinkt misschien spiritueel, maar het is de keiharde werkelijkheid”

In zijn strak ingerichte hoekhuis in De Pijp vertelt fotograaf Hendrik Kerstens (Den Haag, 1956) over zijn werk, en dus automatisch over zichzelf, over zijn vrouw Anneke en over Paula – hun dochter, zíjn muze. Op tafel liggen tijdschriften van over de hele wereld met zijn foto’s op de cover, keurig gerangschikt. Uit de stereo klinkt klassieke muziek. Spraakwaterval is een eufemisme in het geval van Kerstens (zwart overhemd, zware zwarte bril, vriendelijke ogen); het begin van een vraag is goed voor een antwoord waaraan geen einde lijkt te komen. Hij is hartelijk, bevlogen en geestdriftig, bescheiden én trots.

“Neem Napkin, de foto van Paula met een wit servet op haar hoofd. Dat is een van de meest gepubliceerde foto’s van de afgelopen jaren. Dat is echt ongekend; die foto was het visitekaartje van ‘Dutch Seen: New York Rediscovered’, een grote foto-expositie in New York, hij staat afgebeeld in een Duits schoolboek, en er is een universiteit in Australië die er wetenschappelijk onderzoek naar heeft gedaan. Die foto is al lang niet meer van mij. We hadden hier laatst een feestje thuis en een vriendin had een vriendin meegenomen. Die zag de foto van Paula hangen, en ze was in alle staten. Die foto is van mij, zei ik. Heb  je die dan gekocht?, vroeg ze. Nee, die heb ik gemaakt, antwoordde ik. Haar mond viel open. Maar dat is míjn prinsesje, zei ze. Ze had de foto uit een blad geknipt en boven haar bed gehangen. Ze sprak ertegen voordat ze ging slapen; het was een soort icoon voor haar geworden. Het wordt nog gekker, zei ik. Je kunt met haar praten. Ze loopt hier rond. Die vrouw kon het bijna niet geloven; ze kneep zelfs even in Paula’s arm. Alsof ze wilde voelen of ze wel echt was.”

Kerstens begon pas rond zijn veertigste met fotograferen. Daarvoor deed hij een culinaire opleiding en beproefde hij zijn geluk in de wijnhandel. Dat bestaan was hem niet creatief genoeg, leerde Kerstens met de loop der jaren; het kruideniersbestaan stond hem niet aan. “Je moet vaker een pallet Rousillon verkopen dan de wijnen waar je het eigenlijk voor doet.”

Hij stopte en besloot culinair fotograaf worden. Fotograferen deed hij toen ook al; daar was hij mee begonnen toen hij een jaar of achttien was. Op een blauwe maandag kocht hij een camera bij de V&D, bestelde hij bij de Wehkamp een doka-set, leerde uit een boek hoe hij een filmpje moest ontwikkelen, en maakte hij wat foto’s van zijn eertijdse vriendin. “Dat zag er heel goed uit en dat vond ik niet alleen zelf. Toen ik wat anders wilde, dacht ik: weet je wat, ik ga fotografie met koken combineren.”

Maar Kerstens ontdekte al snel dat het iets heel anders is om eten te prepareren voor een foto of te koken voor gasten. “Om een kroket er lekker uit te laten zien, moet je allerlei trucs uithalen. Het beste resultaat boek je door een klosje hout door eiwit en paneermeel heen te halen. Eigenlijk ben je dus een klosje hout aan het fotograferen. Daar had ik moeite mee.”

Kerstens stopte met culinaire fotografie en maakte met zijn vrouw de afspraak dat zij fulltime zou gaan werken en hij het huishouden ging doen. “Dat was vrij uniek in die tijd; je durfde het bijna niet hardop te zeggen.” Naast het huishouden ging hij fotograferen. “Mijn liefde lag bij portret, maar het werd me van alle kanten afgeraden om portrettist te worden. Dat kun je wel vergeten, zei iedereen. Daar valt geen droog brood mee te verdienen.”

Toch ging hij door. “Dat ik Paula ging fotograferen lag voor de hand. Zij was in de buurt. Mijn vrouw ook, inderdaad, maar die wilde het niet. Paula vond het wél leuk. Meteen, zonder chantage. Ik heb haar nooit hoeven paaien met ijsjes. Dat heb ik genoeg om me heen gezien, hoor, op allerlei manieren. Als je tot je achttiende niet rookt, krijg je een auto. Of als je goed je best doet op school, krijg je een paard. Daar heb ik altijd een hekel aan gehad; zo werkt het volgens mij niet.”

Met het verwijt dat hij zijn dochter misbruikt, kan Kerstens dan ook weinig. “Ik hoor dat soms wel, hoor. Opmerkingen als: hoe denk je dat terug te krijgen als ze ouder is? Nou, Paula is nu 23, ze woont met haar vriend bij ons in, en vooralsnog kunnen we stellen dat ze er niets aan over heeft gehouden.”

De eerste jaren bestond het fotografen van Paula uit “staren”: staren naar haar schoonheid, haar kwetsbaarheid en haar ontwikkeling. Keer op keer legde hij haar vast, alsof hij de tijd wilde bezweren. “De band tussen vader en dochter is natuurlijk een bijzondere. Maar hetzelfde kun je zeggen van de band tussen moeder en dochter. Ze heeft niet in mijn buig gezeten; ik heb haar niet op de wereld gezet.”

De laatste jaren maakte hij tientallen portretten van Paula, telkens weer net even anders. Paula roodverbrand of met zwartgeverfd gezicht, met sluier of met beugel. Paula met een vuilniszak of slagroomspuit op haar hoofd, Paula met een muts gemaakt van wc-rollen en toiletpapier. Paula met een hoofddeksel van bubbeltjesplastic, en Paula met een Oud-Hollandse kraag, gemaakt door een stuk of duizend papieren taartonderleggertjes van de Hema op elkaar te stapelen. “Dingen zijn vaak niet wat het lijkt – dat zit heel sterk in mijn werk. Als ik zo’n wit plastic zakje op Paula’s hoofd zet, blijft het een plastic zakje. Maar de mensen geven er een andere betekenis aan. Een Zeeuws mutsje, zegt iedereen. Dan denk ik: dat kun je wel zeggen, maar ik heb nog nooit zo’n Zeeuws mutsje gezien. En toch is die associatie daar. Het is niet wat men ziet. En hoewel men het dus niet kan zien, wordt het wel als waarheid verkondigd.”

Kerstens wil met zijn portretten laten zien dat je wegwerpartikelen voor duizendeneen dingen kunt gebruiken. Opvoeden zonder opgeven vingertje. “Als ik zie hoe onachtzaam we omgaan met spullen… Wegwerpartikelen mogen dan zijn bedoeld om eenmalig te gebruiken, het kan volgens mij geen kwaad om af en toe eens stil te staan bij de kwaliteiten van bijvoorbeeld aluminiumfolie, dat is zo mooi dun! Of van zo’n wit plastic zakje… Dat gaat thuis meestal direct de vuilnisbak in, omdat het zijn functie heeft vervuld. Dan vind ik het leuk om te laten zien dat je het ook op een andere manier kunt gebruiken. Kijk eens mensen: dit is ook een plastic zakje.”

Zijn portretten worden vergeleken met die van Hollandse meesters als Vermeer en Rembrandt en met de Vlaamse primitieven. “In het begin was ik een beetje beledigd; ik wilde gewoon mezelf zijn. Maar toen ik me weer eens stond te beklagen, zei een galeriehouder eens tegen me: Hendrik, hou op. Je kan met minder vergeleken worden. Ik was in één keer genezen. Ik voel een grote verbondenheid met de Vlaamse primitieven; ik beschouw ze als mijn stille leermeesters. Hun manier van kijken, de detaillering, die bewonder ik zeer. Maar het is nooit mijn intentie geweest een kopie te maken en ik zal ook nooit een kopie maken. Het zit gewoon in mijn DNA. Ik ben Nederlander en dat zie je.”

Hendrik Kerstens: ‘A Family Album’. Van 12 november t/m 23 december in Galerie Rademakers, Prinsengracht 570.