jpekker

“Ik ben geen gewetenloze grafische prostituee”

“De flyer bij mijn tentoonstelling? Die vind ik verschrikkelijk. Maar het zijn wel aardige mensen hoor, die lui van Thonik. Ik ontmoette ze bij de opening. ‘Gielijn’, zei de baas, ‘ik weet dat jij geen fan van ons bent, maar wij zijn wel fan van jou’. ‘Ach’, antwoordde ik, ‘zo erg is het nou ook weer niet; ik vind die animaties die jullie voor de VPRO maken heel leuk’. Maar ja, als je diep in mijn hart kijkt, dan zie ik liever wat anders.”

Gielijn Escher (Oegstgeest 1945) is afficheontwerper, -verzamelaar en -plakker. In Museum Boijmans Van Beuningen is nu een fijne tentoonstelling met affiches van zijn hand, aangevuld met een aantal puntgave affiches van Duitse ontwerpers als Lucian Bernhard en Ludwig Hohlwein, afkomstig uit de omvangrijke collectie die Escher sinds zijn tiende bijeen verzamelde.

‘Gielijn Escher – Leven voor affiches’ heet de tentoonstelling. De flyer is, zoals alle uitingen van het Boijmans, vormgegeven door het Amsterdamse ontwerpbureau Thonik; als basis is een affiche gebruikt dat Escher in 1982 maakte voor het theaterfestival Festival of Fools.

“Dat het er net niet helemaal op staat, dat vind ik zó kinderachtig. Die letters vind ik ook niet mooi. Je hebt op de Middenweg een beddenzaak die dezelfde aanstellerige letter gebruikt, er is een zonnecentrum dat een dergelijk lettertype heeft, en het is ook gebruikt voor het logo van de Olympische Spelen in Mexico in 1968. Ik vind het verschrikkelijk”, spraakwatervalt Escher daags na de opening, in de sociëteit van Arti et Amicitiae. “Maar ik heb er geen punt van gemaakt. De tentoonstelling is me meer waard dan de flyer. Daar ben ik eerlijk in.”

Op zijn vijfde begon Escher met het verzamelen van sinaasappelvloeitjes, vier jaar later stapte hij over op affiches. “Toen ik begon te verzamelen had ik geen cent te makken. Ik moest het hebben van mijn netwerk, bestaande uit drukkers, plakbedrijven, musea, winkels en reclamebureaus. Die gaven het me allemaal gratis.”

Inmiddels bestaat zijn verzameling uit ‘enkele duizenden stuks’, waaronder enkele zeer zeldzame. “Ik heb ze nooit geteld. Ik houd ook geen lijsten bij; ik heb het allemaal in mijn kop zitten.”

Wat hij nu in de stad ziet hangen, verzamelt Escher niet. “Dat is één grote hoop vreselijke kitsch. Heel soms hangt er in de bushokjes wel eens iets voor een duur parfummerk met goeie fotografie en een stijlvolle belettering. Dan zie je in elk geval waar het over gaat… Maar verder zie ik nooit iets waarvan ik denk: dat had ik graag gemaakt willen hebben. Want dát moet natuurlijk het criterium zijn. Maar nogmaals: ik zie het niet. Ook niet in het buitenland. Daar zie je precies hetzelfde soort affiches als hier. Logisch, want ze worden met precies dezelfde programma’s en computers gemaakt als hier.”

Zijn eerste poster maakte Escher vijftig jaar geleden, in juni 1962, voor een schoolvoorstelling. Het was sterk beïnvloed door beeldend kunstenaar Nicolaas Wijnberg. Daarna ontwikkelde Escher razendsnel een eigen stijl, die wordt gekenmerkt door een ogenschijnlijke eenvoud en een pakkende vorm, toegesneden op het onderwerp van aandacht; door handgetekende fantasieletters in duizendeneen vormen en maten en een grote helderheid. De opvallende, sprekende kleuren mengde hij altijd zelf aan de pers, niet zelden tot wanhoop van een drukker.

“Een poster moet opvallen. Hij moet eruit springen tussen tientallen andere posters. Een goed kleurcontrast helpt daarbij. Daarnaast houd ik ervan als een affiche een gimmick heeft. Dat heb ik geleerd van Frans Mettes, een geweldig getalenteerde affichemaker die voornamelijk voor het bedrijfsleven heeft gewerkt.”

Eschers eigen opdrachtgevers komen zonder uitzondering uit de culturele hoek. Hij maakte krachtige en kleurrijke aankondigingsposters van dans- en toneelvoorstellingen, concerten en tentoonstellingen, onder meer voor het Shaffy Theater, Toneelgroep Baal en het Festival of Fools. De dansvoorstellingen op minimal music (“muziek zonder kop of staart, die gewoon maar door gaat”) van Krisztina de Châtel vertaalde Escher uiterst adequaat naar een geniale reeks doorlopende affiches.

“Op een gegeven moment vond Krisztina het tijd voor een andere ontwerper. Die maakte iets wat werkelijk niets met haar choreografieën van doen had. Het was driemaal niks. Toen dacht ik: dit kan zo niet. Ik heb toen op eigen houtje een affiche gemaakt en in de stad opgehangen. Dat heeft Krisztina heel sportief opgevat; ze heeft ruiterlijk toegegeven dat ze een verkeerde weg had bewandeld. Drie jaar later zijn onze wegen alsnog gescheiden. Soms is dat niet anders. Ik ben nu eenmaal geen gewetenloze grafische prostituee; ik maak alleen maar dingen waar ik achter sta.”

Zijn laatste affiche maakte Escher eind 2010, voor een tentoonstelling in het Lloyd Hotel over de klapstoel. “Daarna heb ik geen opdracht meer gehad. Dat is wel een beetje bitter. Dat geen enkele culturele instelling denkt: die man maakt mooie dingen, misschien kunnen we daar ons voordeel mee doen.”

Maar Escher zit niet stil; hij werkt aan een monografie over Frans Mettes en een expositie in het Spoorwegmuseum in Utrecht. En wie weet brengt de expositie in Boijmans hem nog wat. “Zo ging dat vroeger ook; het een verkocht het ander.”

De expositie is sowieso de kroon op zijn werk, vindt Escher, die in 1978 de H.N. Werkmanprijs kreeg en in 1997 de Prins Bernhard Fonds Prijs voor Toegepaste Kunst en Bouwkunst. “Ik vind het een topmuseum; Boijmans Van Beuningen. Het Gemeentemuseum in Den Haag is ook een topmuseum. Het Stedelijk? In de tijd van Sandberg was het Stedelijk een topmuseum. Misschien wordt het ooit weer een topmuseum, wie zal het zeggen, maar het is het in ieder geval al jaren niet meer.”

Gielijn Escher – Leven voor affiches. T/m 30/9 in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Bij de tentoonstelling verschijnt een boek over Gielijn Escher met een tekst door Mienke Simon Thomas, conservator toegepaste kunst en vormgeving van het museum (Uitgeverij De Buitenkant, e 29,50).