jpekker

Er wordt veel te weinig getest in Nederland

Over testscreenings doen veel indianenverhalen de rondte. Dat Iep! is verminkt naar aanleiding van de vertoning van een halfaffe versie bijvoorbeeld. Of dat De vliegenierster van Kazbek keer op keer naar de montagekamer is terugverwezen door een kritsisch testpubliek – ook niet waar.

In Amerika zijn testscreenings de gewoonste zaak van de wereld. Een film is duur, dus hij moet zijn weg naar het publiek vinden. De scènes die niet bevallen, of niet worden begrepen, en grappen waarom niet wordt gelachen, worden na peilingen onder de doelgroep rigoureus verwijderd. Als het publiek aangeeft dat het einde te somber is, wordt het vervangen door een zonniger slot.

Ook in Nederland, waar de regisseur in bijna alle gevallen bepaalde hoe zijn film eruit ging zien, is de invloed van producenten en subsidiënten op het eindresultaat toegenomen. Aanvankelijk kregen vooral bekenden, relaties en bevriende regisseurs daarvoor een uitnodiging. In 2003 werden zogenoemde ‘recruited audience screenings’ (RAS) echter verplicht gesteld voor door het Filmfonds ondersteunde publieksfilms. ‘Vijfentwintig of vijfhonderd mensen maakt een enorm verschil’ wist marketingdeskundige Paul Verstraeten destijd al. ‘Het is bovendien belangrijk dat je het juiste publiek binnenhaalt. En dan nog: ook als de beoogde doelgroep de film geslaagd vindt, wil dat nog niet zeggen dat ze een kaartje gaan kopen.’

De screenings zijn zo laat mogelijk in het productieproces, desalniettemin ontbreken de visual effects vaak en is ook de muziek meestal nog niet afgewerkt. Dat zou geen bezwaar moeten zijn, stelt Verstraeten. ‘Daar houden we natuurlijk rekening mee. De resultaten worden met bepaalde ogen bekeken.’

Wat de uitkomsten ook zijn, al te ingrijpend kunnen de veranderingen niet zijn. Er kunnen aanpassingen worden gemaakt in de montage, maar anders dan in Hollywood is herschieten in Nederland in bijna alle gevallen uitgesloten, en als het al kan, dan toch niet veel langer dan een enkele dag, met één zeer vastomlijnd doel.

De testresultaten kunnen echter wel een belangrijke rol spelen bij de positionering van een film: een familiefilm wordt net weer anders in de markt gezet dan een kinderfilm, een komedie vraagt een andere aanpak dan een romantische komedie. Een enkele keer wordt een testscreening gebruikt om na te gaan of een film überhaupt in de bioscoop moet worden uitgebracht. Het Schitzelparadijs, bijvoorbeeld, gemaakt voor televisie dankt zijn bioscooprelease aan een uiterst succesvolle testscreening. Zoals de makers van Het wapen van Geldrop na een testscreening eigenlijk beter hadden moeten weten en de film helemaal niet in de bioscoop hadden hoeven uitbrengen.

Sinds 2009 zijn testscreenings niet meer verplicht bij het Filmfonds, ook niet voor publieksfilms. Maar producenten die een RAS willen houden, kunnen daar nog steeds geld voor krijgen; tot 75% van de kosten, met een maximum van 10.000 euro.

Voor zijn kaskraker Oorlogswinter vond regisseur Martin Koolhoven het niet nodig testscreenings te organiseren: ‘Ik twijfelde niet. Als iemand anders de film wel had willen laten zien, was ik er niet tegen geweest, maar we hadden gewoon niet het idee dat het nodig was.’

Verstraeten in van mening dat er veel te weinig wordt getest in Nederland. ‘In een ideale situatie test je op meerdere momenten, eerst een of twee keer voor een klein publiek, als je nog ruim de tijd hebt om wijzigingen aan te brengen. En als de film zo goed als klaar is, voor een groter publiek, om te kijken of je ideeën over de uitbreng kloppen. Zo is het gedaan met Alles is liefde en met De Storm. Tot ieders tevredenheid.’

Bij Iep! dacht regisseur Rita Horst een ‘mensenfilm’ gemaakt te hebben, geschikt voor 6- tot 60-jarigen. Uit de testscreenings bleek dat de film vooral goed scoorde bij kinderen. Bij De vliegenierster van Kazbek was editor Menno Boerema al vervangen voordat er een testscreening was gehouden, halverwege de montage, omdat het niet goed ging en wegens tijdgebrek. De films is vervolgens afgemonteerd door Catherine Turner en getoond aan de coproducenten, distributeur en fondsen, die volgens Smits zeer tevreden waren. ‘Het zou een cross-over film worden.’

Vervolgens werd de film vertoond voor de theatereigenaren en ontstonden er problemen. ‘De arthouses vonden ’m te commercieel en uitleggerig. Pathé vond ‘m te artistiek voor hun publiek.’ Besloten werd de release een half jaar uit te stellen, waardoor Smits de mogelijkheid kreeg nog eens goed naar haar materiaal te kijken. Vóórdat ze aan de slag ging, organiseerde producente Els Vandevorst zelf een testscreening. Zonder geld van het Fonds, voor een ‘mannetje of dertig, via via bij elkaar gehaald, in verschillende leeftijden en met verschillende achtergronden’. De uitkomst van het vragenlijstje? Vandevorst: ‘Heel divers. Maar het bevestigde onze vermoedens: dat de film teveel eindes had en dat we wat meer op de emotie van de hoofdrolspeelster moesten zitten. Dat hadden we zelf ook al bedacht.’