jpekker

De ivoren toren van Michael Raedecker

Alles is blauw en paarsblauw in de studio van Michael Raedecker in de Oost-Londense wijk Homerton. Er staan potjes verf en kwasten in tientallen blauwtinten, overal liggen klosjes blauw garen en bolletjes blauwe wol. Aan de metershoge grijze muren hangen blauwe schilderijen en A4-prints. “Als schilder reik ik dingen aan. Ik houd er niet van te zeggen wat je moet zien,” zegt Raedecker. “Daarom vind ik blauw zo’n mooie kleur: het houdt open welke tijd van de dag het is; het kan nacht zijn, ochtendgloren en schemering. Het is heel atmosferisch.”

“Er is nog iets,” zegt hij, terwijl hij zijn iPhone pakt. “De gloed van het scherm zit er ook in. De luminositeit van het scherm, de lichtkracht. Vandaag de dag zien we alles door een scherm: tv, laptop, mobiel. Het is onze nieuwe werkelijkheid geworden, ons venster naar de wereld.”

Hoewel de werken zijn atelier nog niet uit zijn geweest, zou een van de afbeeldingen bekend kunnen voorkomen, zegt Raedecker. Hij loopt naar zijn boekenkast en haalt tussen de enorme hoeveelheid catalogi, kunstboeken en monografieën Tommy Wieringa’s roman De heilige Rita tevoorschijn. Op de omslag staat een van Raedeckers werken: de witte contouren van een brandend huis tegen een blauwe achtergrond.

“Het is een editie die ik een paar jaar geleden heb gemaakt voor het Camden Arts Centre, een expositieruimte hier in Londen. Omdat ze steeds minder overheidsgeld krijgen, vragen ze kunstenaars of ze iets voor hen willen doen. Ik heb toen een cyanotypie voor ze gemaakt, een soort blauwdruk. Ik weet niet precies hoe Tommy bij deze afbeelding is terechtgekomen, ik vermoed via Google. Van de Bezige Bij hoorde ik dat hij al eerder iets van mij wilde gebruiken, maar dat hij destijds geen geschikte afbeelding kon vinden.”

Nu heeft Raedecker een serie schilderijen gemaakt met dezelfde afbeelding. “Ik heb het beeld gescand, dat bewerkt in de computer, uitgeprint, met acrylverf meermaals afgedrukt op doek en daar weer overheen geborduurd.” Met een zucht: “Het is een gecompliceerd, zeer arbeidsintensief proces.”

Michael Raedecker (54), achterkleinzoon van John Raedecker, de beeldhouwer van het monument op de Dam, is een geboren en getogen Amsterdammer. Hij studeerde mode aan de Rietveld Academie en doorliep de Rijksakademie. In 1996 vertrok hij naar Londen; hij wilde een jaar aan academie Goldsmiths studeren, hij ging niet meer weg. “Ik kom nog twee, drie keer per jaar naar Amsterdam. Ik begin de straatnamen te vergeten, maar het blijft een geweldige stad.”

Aan het einde van zijn eerste jaar aan Goldsmiths kocht reclamemagnaat/kunstverzamelaar Charles Saatchi vijf werken, niet veel later tekende Raedecker zijn eerste contract bij een Londense galerie. In 1999 won hij de John Moores Painting Prize voor een van zijn met borduursels bewerkte doeken, een jaar later werd hij genomineerd voor de prestigieuze Turner Prize en was zijn werk te zien in Tate Modern. In 1999 had Raedecker een solotentoonstelling in het Van Abbemuseum in Eindhoven, 2009 was hij te zien in het Gemeentemuseum Den Haag en twee jaar geleden had hij eindelijk een grote expositie in Amsterdam, bij galerie Grimm in de Frans Halsstraat. Nu is hij er terug, in Grimms kleinere expositieruimte op de Keizersgracht. “Daar kun je maar vijf, zes werken tonen. Anders had ik het ook niet kunnen doen.”

Twee jaar geleden experimenteerde hij met hoogpoligtapijtachtig nepbont, daarna is hij weer gaan werken met een transfertechniek waarmee hij begin jaren negentig ook al enkele werken maakte. “Kunstenaars als Andy Warhol en Robert Rauschenberg hebben die techniek ook gebruikt. Ik ben er destijds mee aangenomen op de Rijksakademie, maar ik ben er daarna ook vrij snel weer mee gestopt. Het was de tijd vóór de computers. Ik zocht dan in bibliotheekboeken naar afbeeldingen die me aanspraken en liet die in de copyrette tot het gewenste formaat vergroten. Dat transferde ik vervolgens op doek en daar borduurde ik dan overheen. Maar ik kon dan verder niks meer met die afbeelding doen, en dat zag ik als een enorme beperking.”

Terugkerend element in zijn nieuwe werk is een boomhut. Raedecker vond een plaatje met exact de juiste boomhut toen hij op ‘house tree’ en ‘Papua New Guinea’ googelde. Met de computer verlengde hij de boom en verplaatste hij wat takken. “Ik heb toen ik klein was ook wel hutten gebouwd, maar niet in bomen. Voor mij is een boomhut een soort oerhuis, maar iemand anders heeft er misschien andere associaties bij.”

Later ontdekte hij dat de door hem bewonderde Duitse kunstenaar Sigmar Polke exact dezelfde afbeelding had gebruikt. “Ik vond dat leuk, maar het maakt niet uit als je het niet weet en het maakt ook niet uit als je niet weet wie Polke is. Als je bij een conferentie van hersenchirurgen binnenvalt, sta je ook met je oren te klapperen. Met moderne kunst is het net zo. Kunst is een moeilijke materie. Het heeft een rijke geschiedenis; zeker aan het begin van de 20ste eeuw volgen de ontwikkelingen en stromingen elkaar razendsnel op. Als je daar geen weet van hebt, en dan vrij theoretische, conceptuele kunst ziet die aan van alles refereert, snap je er niets van en denk je makkelijk: wat is dit voor onzin?!” Met een lach: “Dat is het lot van de kunstenaar. Maar het is weleens jammer dat er zo weinig bereidheid is om je erin te verdiepen, dat kunst zo vaak belachelijk wordt gemaakt.”

Zijn partner Rannva Kunoy is ook kunstenaar, en inmiddels ook zeer succesvol. “We komen vaak in elkaars atelier en hebben het veel over elkaars werk. Dat gaat goed, misschien ook omdat ons werk enorm verschilt. Kritiek leveren is niet moeilijk, we zeggen direct wat we vinden. Niet iedere kunstenaar vindt het makkelijk om eerlijk te zijn, maar zij is de eerlijkste criticus die ik heb. Dat is heel belangrijk, want je zit als kunstenaar toch in een soort ivoren toren.”

Zijn isolement is bewust. “Ik lees geen Nederlandse kranten. Ik lees eigenlijk helemaal geen kranten meer. Maar ik krijg heus wel informatie tot me en ik spreek natuurlijk wel mensen. Trump en de brexit, daar houd ik me wel mee bezig; het vertrek van Beatrix Ruf bij het Stedelijk heb ik ook meegekregen.”

Jorg Grimm had het hem verteld, Raedecker heeft de heisa vervolgens van een afstandje gevolgd. “Ik ken de details natuurlijk niet, maar er is altijd een ingewikkelde relatie tussen de kunst en de politiek. De politiek snapt de kunstwereld niet, en ik heb het idee dat de politiek op een vreemde manier heeft gereageerd en dat Ruf te snel de wacht is aangezegd. Daarom heb ik mijn handtekening gezet onder die oproep voor haar terugkeer. Mensen vroegen me waarom. Die vrouw heeft toch nooit iets voor jou gedaan, zeiden ze; ze heeft toch nooit werk van jou gekocht?! Maar dat maakt mij niet uit. Ik vind dat ze een interessante programmering had in het Stedelijk. Die expositie van Seth Price bijvoorbeeld, die vond ik heel dapper. Voor dat soort kunstenaars ging ik vroeger naar het Stedelijk.”

“Natuurlijk zou ik daar graag eens exposeren. Ik woonde tot mijn elfde, twaalfde in Amsterdam-Noord en dan ging ik met een vriendje met bus en tram naar het Rijks, Van Gogh en Stedelijk Museum. Ik heb daar mijn eerste Warhols gezien, dat heeft enorme indruk gemaakt. The Beanery van Edward Kienholz, daar sloot ik mijn bezoek altijd mee af. Geweldig! Het Stedelijk staat boven aan mijn lijstje om nog een keer iets te doen. Ik ben een schilder, dat helpt niet; er zijn maar weinig schilders die een expositie krijgen in hedendaagse musea, maar het kan natuurlijk nog steeds. Er komt alleen maar werk bij.”