jpekker

Cannes 2023

Ik bezocht de 76ste editie van het festival van Cannes – mijn 23ste keer – en hield een dagelijks blog bij voor Het Parool, dat hieronder in zijn geheel te lezen is.

Zaterdag 27 mei

Vanavond eindigt de 76ste editie van het festival van Cannes met het traditionele prijzengala. De jury heeft (minstens) zeven prijzen te vergeven en heeft daarbij de keuze uit 21 films. Daarbij dient aangetekend te worden dat per filmtitel maar één prijs uitgereikt mag worden.

Een uitgesproken favoriet is er niet. De hoogst scorende film in de poll van Screen Daily – hier mogen journalisten van over de hele wereld sterren uitdelen – is Fallen Leaves, van de Finse veteraan Aki Kaurismäki. De film heefteen gemiddelde van 3,2 op een schaal van 0 tot 4. Ik vind ‘m heel charmant, maar te licht voor de Palm. De geschiedenis leert overigens dat jury’s zich weinig aantrekken van wat critici vinden.

De Zweedse regisseur Ruben Östlund – een van de acht regisseurs(duo’s) die al twee palmen wonnen, in 2017 met The Square en vorig jaar met Triangle of Sadness – is voorzitter van de jury. Verder bestaat de jury uit Brie Larson, Paul Dano, Maryam Touzani, Denis Ménochet, Rungano Nyoni, Atiq Rahimi, Damián Szifrón en de Franse regisseur Julia Ducournau, die de Palm twee jaar geleden verrassend genoeg won met haar bodyhorrorfilm Titane. Zij was pas de tweede vrouwelijke winnaar, na Jane Campion in 1993. 

Als je je aan voorspellingen gaat wagen, moet je je verdiepen in de achtergrond en  onderlinge verhoudingen en weten wie welke eerdere films van de regisseurs in competitie heeft gezien (en wie het met wie doet en wie ruzie heeft met wie).

En dan nog. Ik vond – nee I, Daniel Blake ís – een mindere Loach, maar hij werd in 2016 wel bekroond met de Gouden Palm. Dus ik kan wel vinden dat The Old Oak een nóg mindere Loach is, maar dat betekent nog niet dat de bijna 87-jarige Brit vanavond kansloos is om (als eerste) een derde Gouden Palm te winnen.

De prijzen

Voor alle duidelijkheid: wat volgt is géén voorspelling, maar als het aan mij ligt, worden de prijzen als volgt verdeeld:

De Gouden Palm gaat naar The Zone of Interest, eigenlijk de enige film in de competitie die iets doet wat ik nog niet eerder heb gezien. Het is een ijzingwekkende studie over het dagelijks leven van een Obersturmbannführer, zijn vrouw en hun vijf kinderen, die letterlijk onder de rook van Auschwitz in een kast van een huis een absurd normaal leven leiden. Een stenen muur scheidt hun paradijsje van de hel. Die hel blijft onzichtbaar: Glazer focust op de alledaagse rituelen van de familie. Vader leest de kinderen voor als ze niet kunnen slapen, moeder leert ze alles over de planten in de tuin, die ze bemest met as uit het crematorium. Geweldig geacteerd, bijzonder vormgegeven, schitterend camerawerk en met een vervreemdende geluidsband, die bijdraagt aan het gevoel van onbehagen.

De Grote Prijs, de op een na belangrijkste prijs, zou ik geven aan La Chimera van Alice Rohrwacher, een wonderlijke film over een groepje tombaroli, die in het Italië van de jaren tachtig graven openbreken op zoek naar Etruskische kunstschatten.

De Juryprijs, zeg maar de bronzen medaille, mag naar Jeunesse (Le Printemps) van Wang Bing, een documentaire over Chinese jongeren die voor een paar yuan van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat in kledingateliers werken. De documentaire duurt drieënhalf uur, maar dat heeft een functie en betaalt zich uit. Dat vind ik ook gelden voor Steve McQueens Occupied City, die buiten competitie werd vertoond en dus niet in aanmerking komt voor de prijzen.

Vrijdag 26 mei

Toen ik gisteren aan het einde van de middag na het schrijven van mijn blog moe maar voldaan richting het strand liep (veel dank voor alle enthousiaste reacties!), bedacht ik me opeens dat ik wellicht het embargo van The Old Oak had geschonden. Ik pakte mijn telefoon erbij, zocht en vond het fotootje dat ik had gemaakt van het ondertekende embargo (Ik lees eigenlijk nooit wat ik onderteken, maar maak voor de zekerheid een foto), en inderdaad: ik had het embargo geschonden. Ruim, met een dag.

Fluks keerde ik terug naar mijn appartementje en verwijderde de laatste drie alinea’s uit mijn dagverslag. Het was me al eerder gebeurd, bij het verschrikkelijke Sean Penn-vehikel Black Flies en bij La Chimera van Alice Rohrwacher, die ik wel goed vind, maar ook in die gevallen kwam ik er gelukkig zelf vrij snel achter. Voor zover ik weet, ben ik niet op een zwarte lijst beland.

Het zegt wel wat; het persvoorstellingenschema is ondoorzichtig en onlogisch, en je moet je best doen om te weten wanneer de officiële vertoningen zijn en het embargo dus is verlopen. Maar nu is het vrijdagavond en zijn alle 21 competitiefilms in wereldpremière gegaan, dus ook The Old Oak. Ik vind ‘m naïef en schematisch; de personages zijn karikaturen die eigenlijk niet met elkaar praten, maar de boodschap roeptoeteren naar ons, de kijkers. Maar omdat het nu naar alle waarschijnlijkheid écht hun laatste film is (Loach wordt volgende maand 88), en ik een enorme zwak heb voor hem heb – mede door het fijne zaalinterview dat ik met hem heb gedaan over Sorry We Missed You, na de Nederlandse première in Eye – ben ik Loach en zijn vaste scenarist Paul Laverty (ze werkten al 14 keer samen) toch gaan interviewen. Dat bleek geen verspilde tijd, het gesprek was veel beter en interessanter dan de film.

Bijna net zo leuk was de persconferentie van Wes Anderson cum suis (Asteroid City), die in een onnavolgbare dialoog over dromen en film belandde met Scarlett Johansson (Jeffrey Wright bemoeide zich er ook nog even tegenaan). Gevraagd of hij in buitenaards leven gelooft, zei Anderson dat Stephen Hawking, die er veel meer verstand van heeft dan hij, volhoudt dat het getalsmatig onwaarschijnlijk is dat er géén buitenaards leven zou zijn…, en dus – na een korte stilte: ‘hmm, nee, ik niet echt.’

De ‘verrassingsfilm’ van Quentin Tarantino was overigens Rolling Thunder, John Flynns psychologische thriller uit 1977, waaraan een hoofdstuk in zijn boek Cinema Speculation is gewijd. Die kon ik missen, hoewel ik Tarantino graag had horen orakelen.

Toen ik dezer dagen eindelijk eens wat minder gehaast door het festivalpaleis liep, viel me pas op hoe mooi de oude festivalposters zijn, die in lange stroken boven de zitjes op de derde verdieping op de muur zijn bevestigd. Stuk voor stuk prachtige kunstwerken; er zou een boek van gemaakt moeten worden. Ik vond ook nog een interessant stukje  over de poster van deze editie, ontwerpen door ‘studio de création visuelle’ Hartland Villa. Het blijkt niet zomaar een foto, er is enorm gephotoshopt om een een kunstwerk van te maken. Lees en huiver.

Jack Garofalo maakte de foto van Catherine Deneuve op 1 juni 1968 op het strand van Pampelonne tijdens de opnamen van Alain Cavaliers La Chamade. “In dit beeld leek ze ons mineraal, vulkanisch, maar ook bloemig, organisch, haar gebaren riepen de trance van een derwisj op, een bijna mystieke bloei maar ook vrolijk en romantisch. We kozen ervoor om haar op de grond te laten smelten, haar lichaam ver boven de oorspronkelijke heuvel te verheffen en de zee (die bij uitstek staat voor de symboliek van Cannes) naar de achtergrond te verplaatsen. 

“Aldus is het beeld spectaculairder, sterker geworden. De verticaliteit van onze typografische keuze versterkt deze opwaartse dynamiek en brengt de poster dichter bij een Japanse prent, waardoor het de tijdloze vorm krijgt waarnaar we naar op zoek waren. Kunstenaars als Hokusai of Hiroshige zijn voor ons meesters van het affiche die heel subtiel een dramaturgie, een spanning, een evenwicht tussen vaste en lege plekken weten te installeren, wat we altijd erg inspirerend hebben gevonden. Het is deze verhalende en grafische kracht die we wilden inbrengen voor dit 76e internationale filmfestival.”

Donderdag 25 mei

Ik hoef al een paar dagen niet meer om 7 uur ‘s ochtends als eerste kaarten te bestellen voor over vier dagen, want dan is het festival alweer voorbij. Maar vanochtend heb ik toch een poging gedaan om alsnog een ticket te bemachtigen voor de ‘Rendez-vous with Quentin Tarantino’. 

De ‘iconische’, ‘legendarische’ regisseur was – vier jaar nadat Once Upon a Time in Hollywood in wereldpremière ging op de Croisette in Cannes en 29 (!) jaar nadat hij de Gouden Palm won met Pulp Fiction (boegeroep viel hem destijds ten deel) – eregast van het parallelfestival Quinzaine des Réalisateurs. 

Tarantino kwam niet met een nieuwe film naar Cannes, hij zou net als begin maart in Koninklijk Theater Carré voorlezen uit Cinema Speculation, zijn boek met essays over zijn liefde voor films uit de jaren zeventig. Daar was ik al bij, ik heb hem destijds zelfs exclusief mogen interviewen, maar ik was toch benieuwd, want anders dan in Amsterdam zou hij hier ook een ‘geheime film’ presenteren. 

Maar helaas, de eerste dag dat ik kon reserveren waren alle kaarten binnen 30 seconden weg, en vanochtend waren er ook niet alsnog kaarten beschikbaar.

Expliciete pijpscène

Een van de laatste competitiefilms van deze editie was een curieuze: L’été dernier van de Franse regisseur Catherine Breillat. Dat is namelijk een remake van Queen of Hearts van de Deens-Egyptische regisseur May el-Toukhy uit 2019 (!). 

Daarin draait het om Anne, een succesvolle advocate (ze doet veel zedenzaken), die een heftige affaire krijgt met de tienerzoon van haar oudere, liefhebbende echtgenoot. Anne wordt in het origineel gespeeld door de meermaals onderscheiden Deense vedette Trine Dyrholm; een nogal expliciete pijpscène zorgde voor de nodige ophef.

In Nederland kwamen er 34.299 bezoekers naar de ‘complexe karakterstudie’, maar omdat Fransen vooral heel veel naar Franse films gaan en slechts zelden naar Deens gesproken producties, werd Breillat ingehuurd voor een remake. 

Haar belangrijkste wapenfeit is ongetwijfeld Romance (1999), over een vrouw die zich, gefrustreerd door het gemis aan liefde van de man met wie zij samenleeft, stort in seksuele belevenissen met anderen. Breillat brengt de seks onverbloemd in beeld, één scène is zo expliciet dat ze er geen ‘gewone’ acteur voor kon vinden en de professionele pornoster Rocco Siffredi moest inhuren.

Laat nu juist de pijpscène ontbreken in L’été dernier, waarin Léa Drucker de rol vertolkt van de advocate/moeder wier leven uit het lood raakt door haar fertiele stiefzoon, maar verder bleef vooral heel veel bij het oude. Prima film, maar een tikje overbodig.

Rituelen

Wim Wenders, die eerder dit festival al zijn fraaie 3D-documentaire over kunstenaar Anselm Kiefer in première liet gaan, had ook nog een lief piepklein filmpje in competitie: Perfect Days, over Hirayama, een eenzame, dienstbare zestig-plusser die de schitterende openbare toiletten in Tokio schoonhoudt. Niet zomaar; hij boent dat het een lieve lust is en kijkt met een spiegeltje onder de rand of hij niks vergeten is. 

Wenders brengt Hirayama’s rituelen, dromen én de miljoenenstad met veel oog voor detail in beeld; de muziek (Hirayama heeft een enorme verzameling cassettes) is prachtig: van Lou Reed en The Velvet Underground tot Van Morrison, Otis Redding en Patti Smith. En Kōji Yakusho mag van mij de prijs voor de beste acteur winnen.

Woensdag 24 mei

Gisteravond met wat mensen wezen eten bij Le Caveau 30: vooraf vissoep, daarna kabeljauw. Het was heerlijk, maar op een gegeven moment hoorde ik mezelf snoeven dat het een paar deuren verderop, bij Brun, nóg lekkerder is. Eten is belangrijk tijdens het festival, maar doorgaans is er niet veel tijd voor. Mijn favoriete restaurant, Le Crillon, waar je snel een goeie dagschotel kon eten voor een alleszins redelijke prijs, heeft corona helaas niet overleefd; sindsdien is het zoeken.

Niet voor ontbijt trouwens, ontbijten doe ik in mijn appartement: een noisette, stokbrood, vers croissantje, fruit. Redelijk voldaan zat ik vanochtend bij Pot-au-feu van Tran Anh Hung, de Frans-Vietnamese regisseur van schitterende films als The Scent of Green Papaya (1993), Cyclo (1995), À la verticale de l’été (2000) en Norwegian Wood (2010). Pot-au-feu gaat, zoals de titel al aangeeft, over eten. Juliette Binoche speelt een vrouw die aan het einde van de 19de eeuw kookt voor een fijnproever (‘De Napoleon van de Culinaire Kunsten’, gespeeld door Benoît Magimel) en zijn eetclubje. Het eerste maal dat ze bereidt, met groente en kruiden uit de eigen tuin en de beste ingrediënten van heinde en verre, neemt een minuut of 25 in beslag. Maar dan staat er ook wel wat op tafel; het water liep me in de mond.

Pot-au-feu (een simpele Franse stoofpot van groenten en vlees) is food porn to the max én een fijnzinnig drama over liefde die door de maag gaat, en schitterend gefilmd bij natuurlijk licht – Vermeer moet een inspiratiebron zijn geweest.

Balans

Toen hij bij de bekendmaking van de officiële selectie werd gevraagd naar de balans tussen ervaring en aanstormend talent, haalde Cannesdirecteur Thierry Frémaux Pot-au-feu aan. “Het samenstellen van de selectie is als het bereiden van een maal. Als we een gerecht maken, voegen we van sommige ingrediënten wat meer toe en van andere wat minder, zodat het een bepaalde smaak krijgt,” aldus Frémaux, die voor de 22ste keer hoofdverantwoordelijk is voor de officiële selectie. “Het gaat om het vinden van een natuurlijke balans tussen jonge filmmakers en gevestigde auteurs, tussen generaties en in termen van geografie en filmstijl.”

Tsja, de Gouden Palmselectie is qua leeftijdsopbouw toch niet in balans te noemen? Ga maar na: Ken Loach is 86 (in het begin van zijn carrière maakte hij nog films in zwart-wit), Marco Bellocchio is 83, Wim Wenders 77, Catherine Breillat 74, Nanni Moretti 69, Catherine Corsini 67, Aki Kaurismäki 66, Nuri Bilge Ceylan 64, Todd Haynes 62 en Hirokazu Kore-eda en Tran Anh Hung zijn 60. Dan is er nog een stevige handvol vijftigers geselecteerd, drie vrouwelijke veertigers (Kaouther Ben Hania, Alice Rohrwacher en Justine Triet) en één dertiger: Ramata-Toulaye Sy (36).

De gemiddelde leeftijd ligt net boven de 60, maar Frémaux beweerde met droge ogen dat de oudjes in de minderheid zijn en dat het filmfestival van Cannes een festival van ontdekkingen blijft. Maar als die ontdekkingen er al zijn, dan in ieder geval niet in de Gouden Palmcompetitie – terwijl dat de plek is waar de aandacht van het leeuwendeel van de aanwezige journalisten naar uitgaat. 

Het festival snijdt zichzelf op deze manier in de vingers, want een jong publiek gaat niet meer naar Loach en al die andere krasse knarren waar Frémaux (en ik) mee oud is geworden. Om een nieuw publiek aan te boren, zijn er nieuwe filmmakers én nieuwe sterren nodig en het festival van Cannes heeft daar een rol in te vervullen. Dus wat mij betreft belanden de oudjes volgend jaar in de sectie Cannes Première (noem die voor mijn part Cannes Vedettes) en wordt er in de competitie veel meer plek ingeruimd voor wat opwindendere films dan deze editie het geval is.

Een televisie met het tennistoernooi van Roland Garros

De toekomst van de film is ook het onderwerp van Chambre 999, de eerste lange documentaire van de Franse regisseur Lubna Playoust (41), die vandaag eenmalig werd vertoond in Salle Agnès Varda. Playoust modelleerde haar film naar Chambre 666, waarin Wim Wenders exact 40 jaar geleden – hij was toen 37 – in kamer 666 van Hotel Martinez in Cannes, met op de achtergrond een televisie met het tennistoernooi van Roland Garros, grootheden als Jean-Luc Godard, Rainer Werner Fassbinder, Michelangelo Antonioni, Werner Herzog en Steven Spielberg aan het woord laat over de toekomst van de film. De teneur destijds: steeds meer films gaan op televisieseries lijken, qua belichting, framing en montage; voor een groot deel van het wereldwijde publiek heeft televisie-esthetiek de plek ingenomen van filmesthetiek.

Playoust deed vorig jaar tijdens het festival van Cannes min of meer hetzelfde, maar dan in een suite van het Marriott, een ander hotel aan de Boulevard de la Croisette, waar de televisie was vervangen door een enorm flatscreen, met het keuzemenu van een streamingdienst (Grappig detail: het festival van Cannes is het enige grote festival dat films van streamingdiensten uitsluit van zijn belangrijkste competitie). Haar vraag aan onder anderen Alice Rohrwacher, Audrey Diwan, David Cronenberg, Lynne Ramsay en Wim Wenders: Is cinema een taal die verloren dreigt te gaan, een kunstvorm die stervende is?

Een klip en klaar antwoord op de vraag geeft Chambre 999 niet. Ruben Östlund, die vorig jaar met Triangle of Sadness zijn tweede Gouden Palm won en deze editie juryvoorzitter is, is nog het meest uitgesproken over de dreiging van film door de grote streamers. “Ik was een paar jaar geleden in Egypte op een allinclusivevakantie, met zo’n rubberen armbandje waarmee alles gratis is. Er was één soort rode wijn en één soort witte wijn. Er was één Italiaans restaurant, één Frans restaurant en één Mexicaans restaurant, en alles smaakte er hetzelfde: zouteloos. Maar na een week smaakte het best goed. Dit gebeurt als je een algoritme van vijf grote streamingdiensten laat bepalen wat je ziet. We eten allemaal hetzelfde en denken dat het lekker is.”

Embargo

Afijn, wat ik van de nieuwe Loach vind mag ik vanwege een embargo nog niet zeggen. De eerste drie namen die bij de nieuwe Moretti in beeld verschenen, waren Nanni Moretti, Nanni Moretti en Nanni Moretti. Ik heb het vervolgens nog best lang uitgehouden, vond ik zelf. Ander nieuws: The Hollywood Reporter heeft Leontine Petit, directeur van het Amsterdamse productiebedrijf Lemming Film, opgenomen in een lijst met ‘40 Most Influential Women in International Film’. Het Amerikaanse vakblad prijst met name haar verdiensten op het gebied van internationale samenwerking, ergo coproducties. 

En ik heb ook nog even uitgezocht waarmee Bianca Stigter eerder op het festival precies is onderscheiden. ‘The Hope Awards recognize visionary artists who use various forms of media to educate, enlighten and inspire positive change. Whether through film, books, or new media, awardees bring hope and understanding to others through engaging storytelling and in unwavering commitment to improving the world. The goal of the Hope Awards is to support filmmakers and organizations who are working to foster transformative understanding and promote impact through storytelling.

Dinsdag 23 mei

Journalisten hebben altijd iets te zeiken. Gisteren was de eerste mooie dag tijdens het festival van Cannes en het geklaag was niet van de lucht. Waar eerder werd gemopperd over de regen, was het nu veel te warm om in de rij te staan. Ik had aan het einde van de middag een uurtje vrij en was even op het strand gaan liggen. Toen ik vanochtend ging zwemmen, ontdekte ik dat ik me toch niet zo goed had ingesmeerd als ik dacht; de helft van mijn buik was vuurrood.

Mijn ochtendritueel – een duik om kwart voor 7, dan om 7 uur naar de bakker voor koffie en vers stokbrood – helpt me de dag door. Toen ik om half 9 naar mijn eerste ‘Bazin-film’ wilde, en ik niet op de lijst bleek te staan, bleef ik verbazingwekkend rustig. En terecht, na een kort telefoontje was alles geregeld.

De eerste film van de dag was Asteroid City van de Amerikaanse stilist Wes Anderson. Ondanks de sterrencast, bestaande uit onder anderen Jason Schwartzman, Scarlett Johansson, Tom Hanks, Jeffrey Wright, Tilda Swinton, Margot Robbie en Edward Norton, hoorde ik collega’s vooral klagen dat ze ’m vonden tegenvallen: lang, saai. Ik vond ’m heel leuk; het ziet er zoals altijd bij Anderson fantastisch uit, de dialogen zijn geestig en vooral Scarlett Johansson is goed op dreef.

Snel door naar Rapito van de Italiaanse veteraan Marco Bellocchio (83), een historisch drama over een Joods jongetje dat op last van Paus Pius IX bij zijn familie wordt weggehaald om katholiek opgevoed te worden. Degelijk, maar niet mijn kopje thee.

Geduw en gezwaai met passen 

Daarna wilde ik naar La chimera van Alice Rohrwacher, maar ik had de uitnodiging voor de speciale persvoorstelling niet beantwoord, en toen ik dat een uur voor aanvang alsnog deed, kreeg ik als antwoord dat-ie al vol was, en dat Roosje van der Kamp de interviews toch zou doen? Dat laatste klopt, Roosje gaat het interview doen voor Het Parool, maar het eerste waagde ik te betwijfelen. Dus ik ben toch maar naar de zaal gelopen. Daar was het een behoorlijk geduw en gezwaai met passen.

Toen ik de zwetende publicist netjes vroeg of er nog plek was, antwoordde hij van niet. Maar collega’s in de zaal appten dat er nog best wat lege stoelen waren, dus ik stelde voor dat ik een embargo zou ondertekenen en zelf even zou gaan kijken. Zo gezegd zo gedaan; ik voelde me even een soort zenboeddhist. Wat ik van de film vind, mag ik nog niet zeggen, want ik heb dat embargo ondertekend (maar Isabella Rossellini heeft een geinige, zo goed als onherkenbare bijrol).

Festivalhit The Zone of Interest 

Door al het geschuif in mijn schema heb ik Augure van de Waals-Congolese rapper en videoclipmaker Baloji helaas niet gehaald, ’s avonds nog wel naar een marktscreening geweest van Le livre des solutions van de Franse knutselfilmmaker Michel Gondry. Was via via op een lijst beland, maar toen ik naar binnen wilde, zei de kaartjesscanner ‘Pas de presse’.

Opnieuw lukte het me om niet meteen te zuchten en te steunen (schelden), en voordat ik het in de gaten had kreeg ik een kaart in mijn hand geduwd van een man van het persbureau en was ik binnen.

Nog wat nieuwtjes: Cineart heeft de festivalhit The Zone of Interest gekocht (er is nog geen releasedatum bekend) en Bianca Stigter – zo zag ik in Screen Daily – is in Cannes onderscheiden met een Hope Award. Geen idee wat dat inhoudt, overigens.

Maandag 22 mei

Iedereen is gelijk in Cannes, maar sommigen zijn meer gelijk dan anderen. Er zijn hier passen in alle kleuren, met en zonder stippen. Ik heb een roze pas met stip; daarmee mocht je voor corona als eerste naar binnen, maar tegenwoordig moet je vier dagen van tevoren eerst online een kaart reserveren, waardoor je dus verzekerd bent van een plek, en mag vervolgens iedereen tegelijk naar binnen. Dat is voor mij niet per se een verbetering.

Sinds twee jaar is er ook een speciale ‘Bazin-pas’ (Bazin in een van de zalen in het festivalpaleis, vernoemd naar de Frans filmrecensent André Bazin), die zonder reserveren toegang geeft tot persvoorstellingen van alle films die meedingen naar een Gouden Palm. Die had ik om ondoorgrondelijke redenen (vond ik althans) niet, dus ik stuurde een mail, en nog een mail naar het hoofd van de persafdeling. 

Na nog wat heen en weer gemail mocht ik zeggen naar welke screenings ik wilde, dan zou zij me op een lijst zetten. ‘In principe allemaal,’ antwoordde ik, maar, zo voegde ik eraan toe, ‘het voordeel van die pas is nu juist dat je niks hoeft te boeken en ook geen kaarten hoeft te annuleren als er toch iets tussenkomt’ (In Cannes komt er altijd iets tussen). Afijn, het is geregeld, en volgend jaar zal ze goed naar mijn accreditatie kijken, beloofde ze.

Eens geen drie uur durende films

Vanochtend twee films gezien die nu eens geen drieënhalf uur duurden: Fallen Leaves van de Finse regisseur Aki Kaurismäki en Club Zero van de Oostenrijkse Jessica Hausner. Met lengtes van respectievelijk 1 uur en 21 minuten en 1 uur en 50 minuten zijn het in Cannes een soort ‘ultra shorts’.

Direct na afloop kreeg ik een mail van de publicist: ‘Sorry to be a pest but could you give us a couple of words of reaction for Club Zero? Thank you so much’. Tsja, wat doe je dan. Ik doe daar in principe niet aan mee, maar dit is wel een geschikte publicist, en de volgende keer wil ik weer wat van hem, dus ik antwoordde ‘quirky, funny and intelligent, like most of her films’. Kan je je geen buil aan vallen. 

Voor Kaurismäki geldt min of meer hetzelfde: niet wereldschokkend, maar wel goed voor een fijne avond uit. In een van de leukste scènes gaan de hoofdrolspelers – een eenzame vrouw en een alcoholische man – samen naar de film: Jim Jarmusch’ zombiekomedie The Dead Don’t Die, waarmee het festival van Cannes in 2019 opende. ‘Hij deed me een beetje aan Bresson denken,’ zegt een filmhuisbezoeker na afloop. ‘Mij meer aan Godard,’ riposteert een ander. De beide hoofdrolspelers vinden ‘m allebei ook heel goed.

Kaurismäki stal zoals altijd de show op de rode loper

Jarmusch was mee op de rode loper, waar Kaurismäki zoals altijd de show stal. Of hij net zo veel had gedronken als zijn hoofdrolspeler, weet ik niet, maar hij zwenkte sierlijk van de ene naar de andere kant van de rode loper, en op een gegeven moment pakte hij de camera af van de cameraman en filmde hij zijn acteurs én de cameraman – tot grote hilariteit van het premièrepubliek, dat de entree van cast en crew in de zaal live kan volgen.

Aan het einde van de middag naar de borrel van het IFFR. Iedereen was er: het compleet vernieuwde team van het festival én scheidend zakelijk directeur Marjan van der Haar (die door directeur Vanja Kaludjerovic terecht nog even in het zonnetje werd gezet), oud-Eye-directeur/nu-ad-interim-Filmfonds-directeur Sandra den Hamer en haar opvolger bij Eye Bregtje van der Haak, filmbons Doreen Boonekamp, Peter Bradshaw van The Guardian (die Steve McQueens Occupied City een paar dagen geleden 5 sterren gaf), filmmakers en producenten uit binnen en buitenland, onder wie Sacha Polak, Laura Hermanides, Reber Dosky, Rodrigo Moreno (Los delincuentes), en tal van anderen.

Op weg naar huis werd ik door een agent nageroepen dat ik mijn licht aan moest doen. Ik moest direct aan festivaldirecteur Thierry Fremaux denken, wiens filmpje op Twitter inmiddels al meer dan een miljoen keer is bekeken, en stapte direct van mijn vouwfiets af, en drukte lukraak op alle knopjes. Gelukkig ging er een lichtje branden.

Zondag 21 mei

Gisteravond werd op Twitter ineens in hoog tempo een filmpje gedeeld onder festivalgangers. Festivaldirecteur Thierry Fremaux was te zien, voor het Carlton Hotel kreeg hij het aan de stok met een politieagent die hem had gewaarschuwd dat hij met zijn elektrische step niet op de stoep mocht. De teneur van de lange lijst comments: een festivaldirecteur moet niet denken dat hij boven de wet staat, schande!

Een festivaldirecteur is ook maar een mens, dacht ik. Zelf rijd ik – ik zal het maar eerlijk toegeven – hier ook weleens over een stoepje en ik snijd ook weleens een bochtje af. Want ik heb hier altijd haast – dat komt waarschijnlijk omdat je zo ontzettend vaak en lang moet wachten.

Neem de persconferentie van Killers of the Flower Moon, met Martin Scorsese, Robert De Niro, Leonard DiCaprio en Lily Gladstone. Die zou om 13.15 uur beginnen en dan moet je om 12.30 uur toch echt wel in de rij staan, wil je een plek hebben waarop je ook nog iets kunt zien. Om 12.50 uur zat ik (op mijn favoriete stoel, ja, ik ben een gewoontemens), om 13.05 uur meldde de gespreksleider dat het hele gezelschap nog niet gesignaleerd was bij de photocall, dus dat we vermoedelijk iets zouden uitlopen. Vanaf 13.30 uur veranderden zijn sporadische meldingen in een soort liveblog waar Scorsese cum suis zich bevond, weer wat later probeerde hij de stemming erin te houden met steeds slechtere grappen. Om 13.45 uur waren ze er dan eindelijk.

Chief Standing Bear legde uit dat Killers of the Flower Moon gaat over vertrouwen en verraad en zei dat hij ervan overtuigd was dat Scorsese de Osage-stam níet zou verraden. DiCaprio legde uit waarom Scorsese de grootste is, Scorsese (die in 1976 de Gouden Palm won met Taxi Driver, met Robert De Niro in de hoofdrol) zei dat hij de bestseller van David Grann heel goed vond, maar dat hij het toch over een compleet andere boeg heeft gegooid omdat hij geen film wilde maken over witte good guys die de boel komen redden.

De Niro vertelde dat hij helemaal niets van zijn personage begrijpt. “Hij moet charmant zijn geweest, maar hij verraadt iedereen. Ik heb mijn best gedaan te doorgronden wat hem drijft, maar ik snap hem niet goed.”

Volgens De Niro heeft de dood van George Floyd blootgelegd hoeveel institutioneel racisme er nog altijd is in de VS. “Daar past dit verhaal ook in. Wat is er allemaal gebeurd waar wij geen weet van hadden… denk aan de Black Wall Street Massacre. Institutioneel racisme is een groot gevaar. Kijk naar – ik ga de naam van die man niet noemen, maar stel je nou eens voor dat hij slim was geweest. Mensen geloofden echt dat hij een goede job deed.” Even later noemde hij de naam van Trump toch, het leverde De Niro een groot applaus op.

Toen het na een minuut of veertig weer voorbij was, werden de journalisten gesommeerd te blijven zitten, zodat Scorsese en de anderen rustig konden vertrekken. Nóg langer wachten, dat viel niet in goede aarde; er werd geduwd en gescholden, want iedereen heeft altijd haast in Cannes.

Ook om de zaal binnen te komen, trouwens. Ik glip ook weleens halverwege (of vrijwel voorin) een rij in en daarom zie ik het ook altijd als anderen het doen. En daar kan ik dan heel slecht tegen – niets menselijks is mij vreemd…

Palm voor Sandra Hüller

Mijn films van vandaag: Banel & Adama, het speelfilmdebuut van de jonge Senegalees-Franse Ramata-Toulaye Sy. Het is de enige debuutfilm in de Gouden Palm-competitie, maar het kleine, lieve filmpje was beter op zijn plek geweest in de tweede competitie Un certain regard of in een van de parallelprogramma’s. In May December van Todd Haynes speelt Natalie Portman Hollywood-actrice Elizabeth Berry, die naar de kust van Maine afreist om zich voor te bereiden op haar rol als Gracie Atherton-Yoo (gespeeld door Julianne Moore). Zij belandde 20 jaar geleden in de gevangenis, nadat ze een kind had gekregen van een 13-jarige jongen. Beide actrices zijn goed, maar het best is Charles Melton die de jongen als dertiger speelt.

Firebrand is een feministisch historisch drama van Karim Aïnouz, over Katherine Parr (Alicia Vikander), de zesde vrouw van de paranoïde katholieke vorst Hendrik VIII (Jude Law), die probeert haar echtgenoot te bekeren tot het protestantisme. De beste film die ik vandaag zag, is Anatomie d’une chute van de Franse regisseur Justine Triet. Een Duitse schrijfster wordt verdacht van de moord op haar man, die onder mysterieuze omstandigheden voor hun Franse chalet in de Franse Alpen is aangetroffen. Veel tekst en veel rechtbank, maar wel weer met een schitterende hoofdrol van Sandra Hüller. Zij mag wat mij betreft de prijs voor de beste actrice krijgen voor haar aandeel in Anatomie d’une chute én The Zone of Interest. (Nota bene: hier en daar wordt Hüller een ontdekking genoemd, maar dat is ze natuurlijk niet. Ze was lang geleden al voortreffelijk in films als RequiemBrownian Movement en Toni Erdmann. Op het moment is ze overigens te zien in de video-installatie I Dream About This House Every Once In A While van Leopold Emmen in TENT.) 

En ik mag nu, geloof ik, ook zeggen dat ik niet zo onder de indruk was van Black Flies van Jean-Stéphane Sauvaire. Het is een soort variatie op Martin Scorsese’s Bringing Out the Dead, met Tye Sheridan als een naïeve rookie op een ambulance en Sean Penn als cynische, door het leven getekende ambulancebroeder, in de krochten van New York waar geen normaal mens rondloopt. “Wij beslissen wie leeft en wie niet.”  

Je vraagt je af wat Sean Penn weet van Thierry Fremaux. Elke film waarin hij meedoet belandt in de Gouden Palm-competitie.

Zaterdag 20 mei

Toen ik vanochtend – na naar boven afgerond zes uur slaap – op het strand aankwam regende het een beetje en was ik mijn handdoek vergeten. Toch een (ijskoude) duik genomen; het leek me een onmisbare voorbereiding op de dag die ging komen, met een film van drie uur en twintig minuten en een film die drieënhalf uur duurt.

Het hielp maar een beetje; halverwege het festival slaat de vermoeidheid onverbiddelijk toe. Bij het trage, maar zeer fraaie About Dry Grasses van Nuri Bilge Ceylan, toch een van mijn favoriete regisseurs, zal ik bij tijd en wijle hevig te knikkebollen. Gelukkig zat er twee stoelen verderop een collega doorlopend op haar telefoon te kijken; de ergernis van het felle licht in mijn ooghoek hielp me wakker te blijven.

Daarna naar de persconferentie van Jonathan Glazers The Zone of Interest, die nog geen Nederlandse distributeur heeft en (dus) ook nog geen interviews geeft. Na afloop sprak ik samen met collega Robbert Blokland ook nog even met Piotr Cywiński, de directeur van Museum Auschwitz-Birkenau, die tijdens de persconferentie op de eerste rij zat. Hij is zeer te spreken over de manier waarop Glazer te werk is gegaan. “Toen ik hem vroeg wat voor film hij wilde maken, antwoordde hij: ‘Dat weet ik niet. Daarom ben ik hier’. Het was het begin van een lange en bijzondere samenwerking. Jonathan heeft heel veel research gedaan en we hebben uren gediscussieerd. We hebben in het verleden onze medewerking verleend aan meerdere producties, maar ik heb nog nooit een film over Auschwitz gezien die zo grondig was voorbereid als deze.”

Aan het einde van de middag stond mijn tweede, nóg langere film op het programma: Killers of the Flower Moon van Martin Scorsese, een in het Oklahoma van de jaren ’20.gesitueerde Apple Filmproductie gebaseerd op de gelijknamige bestseller van David Grann, over een reeks moorden op ‘rode miljonairs’; oorspronkelijke Amerikanen van de stam Osage, die vele olievelden bezat. De Niro speelt een industrieel die ‘The King of the Osage Hills’ wordt genoemd, DiCaprio is zijn niet bijster snuggere neefje. Scorsese komt helemaal aan het einde zelf ook nog even in beeld.

Ik vond het een beetje aan de saaie kant; eerst worden er allemaal moorden gepleegd, in het laatste uur worden ze opgelost door een eenheid die later de FBI zou worden. DiCaprio’s personage (met een kinnebakkie) is volkomen eendimensionaal, een willoze speelbal die alle kanten op beweegt die het scenario voorschrijft. De Niro deed me veel vaker denken aan Meet the Fockers en al die verschrikkelijke films die hij daarna nog heeft gemaakt dan aan de negen (!) films die hij eerder met Scorsese heeft gemaakt.

Helaas, maar morgen is er weer een dag.

Vrijdag 19 mei

Zelf ondervind ik totaal geen problemen bij het reserveren van kaartjes; ik klap iedere ochtend om 2 voor 7 mijn laptop open en boek dan de films voor vier dagen later. Maar de distributeurs en vertoners klagen steen en been; zij komen bij veel voorstellingen niet naar binnen: “We betalen een vermogen voor een pas, maar kunnen ons werk niet doen.”

Zo kennen we Cannes. Ook met een kaart ben je hier overigens niet gegarandeerd van een stoel, zo bleek bij de vertoning van Pedro Almodóvars korte film Strange Way of Life. Toen het doek openging stonden er naar verluidt nog meer dan honderd mensen met een kaartje in de rij. Vandaag werden er twee extra vertoningen ingelast – zo zijn ze hier dan ook wel weer.

Het regent overigens, de rode loper is sompig. Maar dat betekent dan weer niet dat ze zalen eerder worden geopend. Met een pas met stip mag je een kwartier van tevoren naar binnen, en geen seconde eerder. Zonder stip moet je wachten tot een paar minuten voor aanvang.

Palm voor Ford

Vandaag begonnen met Indiana Jones and the Dial of Destiny, de vijfde film in de ooit zo geweldige Indy-reeks. En de laatste, mogen we gevoeglijk aannemen; Harrison Ford is inmiddels 80. (Gisteravond kreeg hij voor aanvang van de wereldpremière een ere-Gouden Palm voor zijn grote bijdrage aan de filmindustrie. Ford pinkte een traantje weg: “Ze zeggen dat je leven aan je voorbij flitst als je sterft. Dat gebeurde mij net – ik zag mijn hele leven aan mij voorbij flitsen.”

In de spectaculaire proloog van The Dial of Destiny is Ford met de computer verjongd, en dat ziet er een stuk overtuigender uit dan in Francis Ford Coppola’s The Irishman; dr. Jones heeft vrij weinig rimpels en is behoorlijk soepel in de heupen. Dat moet ook wel, want er moet een nazitrein die met kunstschatten op weg is naar Hitler worden gestopt.

Het restant van de door James Mangold geregisseerde film speelt in 1969, als de Amerikanen een succesvolle maanlanding achter de rug hebben, die mede mogelijk is gemaakt door een naar de VS gevluchte naziwetenschapper, die in de proloog het loodje gelegd leek te hebben. Deze Jörgen Voller (een tikje eendimensionale Mads Mikkelsen) heeft echter grotere plannen: een uitvinding van Archimedes moet van hem geen koning, geen keizer en ook geen führer maken, maar god.

Cartoonesk geweld

Afijn, in The Dial of Destiny zit van alles wat met name The Temple of Doom zo bijzonder maakte, maar dan net te veel, te weinig of te lang aaneen: cartoonesk geweld, zeeslangen en andere vieze beesten, explosies, achtervolgingen, exotische oorden en nog meer achtervolgingen en explosies. De ene krasse knar na de andere legt het loodje. Behalve Indy; hij is dan wat roestig, hij is schier onkwetsbaar. Kort samengevat: Indiana Jones and the Dial of Destiny is niet heel goed, maar wel veel beter dan het mesjogge vierde deel van vijftien jaar geleden, waarin Steven Spielberg tot slot aliens en een UFO uit zijn hoge hoed meende te moeten toveren.

Na afloop naar de persconferentie (waar Harrison Ford weer moest huilen) en daarna door de stromende regen naar een round table met de Japanse regisseur Hirokazu Kore-eda (Monster). Toen ik doorweekt aan de andere kant van Cannes aankwam, zei de persdame dat de eerste groep niet kon doorgaan, of ik misschien ook in de vierde groep van twee uur later kon. Nee dus, na veel gesteggel kon ik in de eerstvolgende groep, maar die was wel anderhalf keer zo groot als eigenlijk de bedoeling was. En toch was het een aardig gesprek; je moet een beetje geluk hebben met wie je in een groep terechtkomt.

Veilig over straat

Daarna naar mijn volgende interview, met de Mexicaanse regisseur Amat Escalante (Perdidos en la Noche). Met slechts twee anderen en veel meer tijd; zo moet het. Bij het weggaan vertelde hij nog even hoe vreemd hij het vond dat je in Amsterdam ’s nachts wel volkomen veilig over straat kunt, en dat hij op Koningsdag zo had genoten van al die mensen in het oranje.

Daarna nog naar The Zone of Interest van Jonathan Glazer, die furore maakte met Sexy Beast, Birth en Under the Skin. Ik was ruim op tijd, want het is een van de ‘meest geanticipeerde’ films van het festival. De rij achter me groeide en groeide, maar vooraan bleven de hekken dicht. Film begon 20 minuten later dan gepland, heb al met al driekwartier staan wachten (film is wachten, luidt het cliché). Gelukkig was het zonnetje weer gaan schijnen.

Mijn schema moest weer worden omgegooid, maar het was het wachten waard. The Zone of Interest is een bijzonder vormgegeven, onderkoelde film over het dagelijks leven van een Obersturmbannführer en zijn verwende vrouw (schitterende rol van Sandra Hüller), die letterlijk onder de rook van Auschwitz wonen, in een kast van een huis in de prachtige natuur. Anders dan de nazi’s in Indiana Jones schreeuwen ze niet; ze zijn lief voor hun kinderen en houden van planten en dieren. Ik kwam verward naar buiten. 

Donderdag 18 mei

Op het festivalpaleis en zo’n beetje iedere straathoek in Cannes is het campagnebeeld met het stralende gezicht van de Franse vedette Catherine Deneuve te zien. Het is een zwart-witfoto van de Franse fotograaf Jack Garofalo, op 1 juni 1968 gemaakt voor het tijdschrift Paris Match op het strand van Pampelonne bij Saint-Tropez, tijdens de opnamen van Alain Cavaliers La chamade

In deze verfilming van het gelijknamige boek van Françoise Sagan uit 1965 speelt Deneuve Lucile, een vrouw die een oppervlakkig leven leidt, gericht op gemak en met een voorliefde voor luxe. ‘Her heart beats frantically, hurriedly, passionately. Like the heart of cinema that the Festival de Cannes celebrates every year: its lively and embodied pulse can be heard everywhere,’ aldus de festivalorganisatie in een ronkend persbericht. ‘The heart of the 7th Art – of its artists, professionals, amateurs, press – beats like a drum, to the rhythm of the urgency that its eternal nature imposes.’

Op zoek naar de nieuwe Aftersun

Een andere opvallende poster toont de hoofdrolspelers van Aftersun, de verrassende festivalhit van vorig jaar: de Britse acteur Paul Mescal (die een Oscarnominatie verdiende met zijn rol) en de geweldige nieuwkomer Frankie Corio.

“Iedereen is op zoek naar de nieuwe Aftersun, maar die is er niet,” aldus Pim Hermeling, directeur van het Amsterdamse distributiebedrijf September Film. Vorig jaar kocht Hermeling het speelfilmdebuut van de Schotse regisseur Charlotte Wells, die was opgenomen in de selectie van La Semaine de la Critique, een van de kleinste nevenprogramma’s, op de laatste dag van het festival. Het was een gouden greep: de kleine film trok inmiddels al meer dan 120.000 bezoekers naar de Nederlandse bioscopen.

Harrison Ford

Ook journalisten zijn op zoek naar de nieuwe Aftersun, maar die is er inderdaad niet. Toch is best wel weer veel moois te zien. Vandaag zag ik twee competitiefilms die nog geen Nederlandse distributeur hebben: Le retour van de Française Catherine Corisni en Jeunesse (Le Printemps) van Wang Bing, de Chinese langfilmer-kunstenaar die in 2017 winnaar was van de Eye Art & Film ­Prize. De eerste is een lief coming of age annex coming to terms-drama over een alleenstaande moeder en haar twee dochters, de tweede een drieënhalf uur durende docu over Chinese jongeren die voor een paar yuan in kledingateliers werken.

’s Ochtends in Hotel Martinez tijdens een kopje koffie Bianca Stigter en Floor Onrust naar hun Cannes-ervaringen gevraagd (Steve McQueen kwam ook nog even dag zeggen, maar moest weer snel door; in Cannes staat hij vooralsnog alleen de internationale pers te woord). ‘s Avonds nog even naar het Indiana Jones-feest. Harrison Ford mag dan tachtig zijn, hij liep er tegen twaalven nog heel vrolijk bij.

Woensdag 17 mei

Vandaag, op de eerste echte festivaldag, was om 10 uur ’s ochtends de wereldpremière van Occupied City. Dat was een ‘besloten voorstelling’, maar toen ik vijf minuten voor aanvang keek of er misschien toch nog kaarten waren, kon ik gewoon naar binnen. Festivaldirecteur Thierry Frémaux haalde voor aanvang herinneringen op aan 2008, toen Steve McQueens speelfilmdebuut Hunger in de tweede competitie Un certain regard werd vertoond – en tot slot werd bekroond met de Caméra d’or, de prijs voor het beste debuut, en de Fipresci Award, de prijs van de internationale filmkritiek.

Hierop kondigde hij Steve McQueen aan, die zijn microfoon een dubbele salto liet maken toen hij het podium betrad. “Ik stond hier vijftien jaar geleden ook met Thierry en Michael Fassbender; er werd een traantje weggepinkt, het was prachtig,” zei de Amsterdams-Britse regisseur. “De eerste keer is altijd het mooist. Het was zo bijzonder… Ik zei tegen Thierry: de volgende keer in de Gouden Palm-competitie, maar raad eens, het kwam er niet van. Nooit, geeft niet. Maar zo is het gegaan, we zouden het onder ons houden, toch, Thierry?”

Vervolgens stelde hij zijn vrouw Bianca Stigter en producente Floor Onrust (‘Unrest’) voor, waarna Onrust de rest van de aanwezige crew introduceerde. “Dit was het,” zei McQueen vervolgens, maar Frémaux had nog een vraag: “Deze stad, Amsterdam, is jouw stad, toch?” “Dat klopt,” antwoordde McQueen. “Ik woon daar inmiddels 27 jaar.” “En was dat de reden waarom je deze film wilde maken?” wilde Frémaux vervolgens weten. “Als kunstenaar en filmmaker liggen de onderwerpen soms letterlijk voor de deur. Je hoeft niet altijd ver te reizen om iets nieuws te zien. Dit verhaal lag letterlijk voor het oprapen. Dus hier staan we dan: Occupied City.”

Meerdere toiletten in de zaal
“Oké, merci beaucoup,” zei Frémaux, maar toen was het McQueen die nog iets wilde zeggen. “Mijn excuses, maar ik heb nog een heel belangrijke mededeling: de film duurt vierenhalf uur en er is een pauze van 15 minuten. Er zijn toiletten aan beide kanten van de zaal en ook nog drie buiten de zaal; een aan de linkerkant en twee rechts. Dankuwel.” McQueen en Onrust stonden erbij te gebaren als pursers en stewardessen die de nooduitgangen aangeven.

Daarna was het tijd voor Occupied City (in Nederland wordt de film te zijner tijd uitgebracht als De bezette stad, met een Nederlandse voice-over). Het is een schitterende evocatie, waarin Stigters verhalen over verraders en oorlogshelden worden geïllustreerd met hedendaagse beelden van de besproken plekken. Ze zijn schitterend geschoten door Lennert Hillege, en ook de montage door Xander Nijsten, die 130 uur film tot een ritmische geheel comprimeerde, verdient alle lof. Geen seconde te lang overigens; de indringende verhalen rechtvaardigen de lengte volledig.

Op journalisten spugen
De overgang was groot, maar na Occupied City moest ik snel door naar de persconferentie van Jeanne du Barry. De eerste rij was in zijn geheel afgezet, iets wat ik nog niet eerder heb meegemaakt in Cannes. Misschien was het zodat Johnny Depp niet belaagd kon worden, opperde iemand – op de avond van de première was er immers ook al tegen zijn komst gedemonstreerd. Misschien was het zodat Maïwenn niet naar journalisten kan spugen, grapte iemand anders. ‘Orders from above,’ meldde de persdame.

Na een kwartiertje begon Didier Allouch, die was ingehuurd om de persconferentie in goede banen te leiden, zich steeds omstandiger te verontschuldigen, in het Frans en het Engels. Ze komen er bijna aan. Ze zijn er zo, how about some housekeeping? Na een dikke twintig minuten kondigde hij aan dat de persconferentie zo zou beginnen, maar zonder Johnny Depp. De eerste vragen waren dan maar voor Maïwenn. Zij vertelde onder meer dat ze ook wel Franse acteurs had overwogen voor de rol van Louis XV, maar dat die niet wilden of konden en omdat ze toch een acteur moest hebben, hebben ze uiteindelijk maar voor een ‘sexy acteur’ had gekozen.

Toch nog Depp
Na veertig minuten kwam Depp tegen alle verwachtingen alsnog binnenlopen. En hij had er zin in. Hij prees Maïwenn dat ze het had aangedurfd om Louis XV door een ‘Hillbilly from Kentucky’ te laten spelen, en vertelde smakelijk over zijn Franse les (“Mijn Franse lerares liet me de vreemdste bekken trekken, maar ik vind haar nog steeds aardig”) en over de verhalen die de ronde over hem doen: “Het merendeel dat de afgelopen vijf jaar over me is geschreven in de media is fantastische, gruwelijk geschreven fictie.” Zijn aanwezigheid in Cannes ziet Depp niet als een comeback. “Ik woon hier 45 minuten vandaan. Ja, mensen stopten op een gegeven moment om mij te bellen, maar ik ben nergens heen gegaan. Comeback voelt alsof ik me hier moet gaan bewijzen, alsof ik een dansje voor jullie moet gaan doen en dan maar moet hopen dat jullie het wat vinden. Het is een bizar mysterie.”

Oja, ook nog meer films gezien: Anselm is een bijzondere 3D-docu van de Duitse veteraan Wim Wenders (die in 1984 de Gouden Palm won met Paris Texas) over de geweldige, megalomane kunstenaar (en landgenoot) Anselm Kiefer. De dag afgesloten met Monster van de Japanse meester Hirokazu Kore-eda (in 2018 winnaar van de Gouden Palm met Shoplifters; vorig jaar was Broker nog te zien in Cannes), een tedere kruising tussen RashomonJagten en Close. De dag overigens begonnen met een paar baantjes borstcrawl in de Middellandse Zee – toen kon ie eigenlijk al niet meer stuk.

Dinsdag 16 mei

Maandagavond in Cannes aangekomen en maar direct begonnen om een schema voor de komende elf dagen op te stellen. Dat valt niet mee; je kunt vier dagen van tevoren kaarten reserveren, maar het persvoorstellingenschema is onoverzichtelijker dan ooit. En je moet kaarten ook weer op tijd annuleren, anders volgen er represailles.

Ik dacht rustig aan het festival te kunnen beginnen, toen ik tegen tienen nog een appje kreeg: of ik de volgende ochtend om 9 uur kon komen kijken naar Lost in the Night van de Mexicaanse regisseur Amat Escalante, met wie ik op basis van zijn eerdere films SangreLos Bastardos en Heli al een interview had vastgelegd.

De volgende ochtend fluks mijn badge (roze met stip; prima) opgehaald en naar de film. Daar was het een complete chaos. “First I take priority badges, than invites,”gilde een dame die met haar scanner liep te zwaaien om de opdringende meute op afstand te houden. “Ik sta op een lijst,” probeerde ik. Ze reageerde niet, ze bleef alleen maar roepen: “First I take priority badges, than invites.”

Afijn, Escalante liet Mexico maar weer eens zien als de hel op aarde, waar de rijken kunnen doen wat ze willen en een mensenleven niks waard is. Na afloop even afgesproken met Paroolcollega Roosje van der Kamp, om onze half-affe schema’s naast elkaar te leggen, daarna met Paroolcollega Tim Wagemakers gebeld over de ‘contourenbrief’ van de Amsterdamse cultuurwethouder Touria Meliani – lastig, het leven schijnt buiten Cannes gewoon door te gaan.

In mijn appartementje een docu over Michael Douglas gekeken, die een ere-Gouden Palm krijgt, en tien minuten Ajax. Daarna door naar Black Flies van Jean-Stéphane Sauvaire, met Sean Penn als cynische, door het leven getekende ambulancebroeder in de krochten van New York. Verder mag ik er nog niks over zeggen, want ik heb een embargo ondertekend. 

Dat komt overigens door diezelfde Sean Penn; sinds er in 2016 in Cannes voor de officiële première al gehakt was gemaakt van zijn (verschrikkelijke film) The Last Face wil het festival van Cannes géén recensies meer die het feestje kunnen verpesten. 

En toen was het tijd voor de rentree van Johnny Depp op de rode loper. Hij was er echt, voor de openingsfilm Jeanne du Barry, maar die had ik in Nederland al gezien, dus snel terug naar mijn appartementje om verder te puzzelen op mijn schema voor de komende dagen. Nog een reden dat dat niet meevalt: veel films duren drie uur of langer. Maar Martin Bril zei het al: je mist meer dan je ziet.