jpekker

Calder vóór en na Mondriaan

“This one visit gave me a shock that started things”, noteert de Amerikaanse kunstenaar Alexander Calder nadat hij in het najaar van 1930 het atelier van de Nederlandse schilder Piet Mondriaan aan de Rue du Départ in Parijs heeft bezocht. Het prikkelende zinnetje vormt het uitgangspunt van de al even prikkelende, zeg maar gerust tintelende tentoonstelling ‘Alexander Calder. De grote ontdekking’ in het Gemeentemuseum Den Haag. Het is de eerste grote Calder-expositie in Nederland sinds de jaren zestig, toen het Stedelijk Museum Amsterdam een retrospectief aan hem wijdde.

Vóór zijn ontmoeting met Mondriaan genoot Calder (1898-1976), die in Amerika was opgeleid tot werktuigbouwkundig ingenieur, in het mondaine Parijs bekendheid vanwege zijn eigenhandig gefabriceerde miniatuurcircus, en maakte hij sieraden en zwierige draadsculpturen. Van zangeres Josephine Baker, bijvoorbeeld, die hij moet hebben zien optreden in de ‘revue nègre’ in het Theatre de L’Etoile, en van circustaferelen.

Na zijn ontmoeting met Mondriaan maakt Calders alleen nog abstract werk. Binnen twee weken produceert hij een twintigtal Miró-achtige schilderijen (behalve Mondriaan was hij in Parijs, in die jaren het onstuimig kloppend hart van de moderne kunst, ook de Spaanse surrealist Joan Miró tegen het lijf gelopen), vervolgens bouwt hij zijn eerste uit geometrische vormen samengestelde sculpturen: ‘mobiles’.

In het voorjaar van 1931, nog geen half jaar na zijn bezoek aan Mondriaan, exposeert Calder zijn nieuwe werken voor het eerst. Er werd niets verkocht, zo rapporteerde de kunstenaar aan zijn ouders. Maar, zo voegde hij er aan toe, bij collega-kunstenaars oogste hij wél succes: Picasso is speciaal komen kijken, Fernand Léger is lovend.

De eerste ‘mobiles’ worden nog met motortjes in beweging gehouden, maar al snel kunnen ze ook met behulp van de wind en luchtstromen in beweging worden gezet. Naast die kleurige, speelse en ragfijne ‘mobiles’, die zich lijken te onttrekken aan de wetten van de zwaartekracht, gaat Calder ook monumentale sculpturen maken, met zware, rigide vormen, die door collega-beeldhouwer Jean Arp spitsvondig ‘stabiles’ worden gedoopt.

En dat alles door één ontmoeting, in een atelier dat dan ook met recht een centrale plek in de tentoonstelling heeft gekregen. Letterlijk: in het museum staat de reproductie die in het Mondriaanjaar 1994 in de Beurs van Berlage te zien was. Aan de muren hangen opvallend veel spiegels en (reproducties van) Mondriaans eigen schilderijen; op tafel staat een asbak met een pijp erin en ligt zijn ronde brilletje. De museumbezoeker kan er in rondlopen en zelf ervaren wat Calder moet hebben gezien.

En precies zoals het atelier voor Calder een breuk markeerde, doet het dat ook in Den Haag. In de zalen ervoor zijn de sierraden, het circus en de figuratieve draadsculpturen te zien; in die erna staan en hangen tientallen abstracte ‘mobiles’ en ‘stabiles’, piepklein en metersgroot, beweeglijk en vast, maar allemaal met dezelfde verbluffende lichtheid. Het werk van Calder wordt gecombineerd met dat van Mondriaan, de ‘huiskunstenaar’ van het Haags Gemeente Museum.

De tentoonstelling eindigt met een van de grote ontdekkingen waaraan de naam is ontleend: een ontwerp dat Calder in 1976 maakte voor de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum. De maquette van aluminium en beschilderd staal, voorzien van potloodstreepjes en bij elkaar gehouden door stalen nietjes, werd tijdens de research voor de expositie ontdekt in het depot van het Kröller-Müller. Door het overlijden van Calder in 1976 is de combinatie van een ‘mobile’ en een ‘stabile’ nooit gerealiseerd.

Het breekbare model staat veilig achter glas. Ook voor alle werken geldt: aanraken strikt verboden, helaas. De unieke, vaak handbeschilderde werken zijn uiterst kwetsbaar. Dat gold overigens ook al ten tijde van Calders eerste grote tentoonstelling in het MoMA, in 1943. Naar verluidt moedigde de kunstenaar zelf destijds echter het aanwezige publiek aan het verbod toch vooral te negeren.

Alexander Calder. De grote ontdekking. T/m 28 mei in het Gemeentemuseum Den Haag. Bij de tentoonstelling verschijnt een rijk geïllustreerde catalogus (Ludion, € 24,95) en het kinderkunstboek De draad van Alexander (Uitgeverij Leopold, € 13,95). De originele illustraties van Sieb Posthuma zijn te zien in de kindermuseumzaal.

Scheppende handen

Onderdeel van de expositie is een fraai, 9 minuten durend, op 35 mm gedraaid zwart-wit filmpje, afkomstig uit de collectie van het EYE film Institute, dat begin jaren dertig in de Amsterdamse bioscopen te zien is geweest. Het betreft een aflevering uit de reeks Schaffende Hände, in 1929 gemaakt door de Duitser Hans Cürlis, die eerder al kunstenaars als Wassily Kandinsky en Georg Grosz tijdens het werken had gefilmd.

Calder werd vanwege zijn onconventionele materiaalkeuze en werkmethode in Nederland gepresenteerd als de grote vernieuwer binnen de beeldhouwkunst. Hij is te zien terwijl hij met een geconcentreerde blik vouwt, buigt en knipt, waardoor een koperdraad langzaam maar zeker in een acrobatenpaar verandert. “Andere beeldhouwers scheppen hun werk uit steen, klei of hout”, staat er op een van de tussentitels. “Calder gebruikt slechts koperdraad voor zijn plastieken.”