jpekker

Hou kunst levend

willem-bastiaan-tholen-de-zusters-arntzenius-1895-1341509312_b

Het schijnt al een tijdje te circuleren op Facebook: Doe mee en hou kunst levend. Je liket een post en krijgt een kunstenaar toegewezen – dood of levend, Chinees of Nederlands, schilder, beeldhouwer of fotopionier; het maakt niet uit. Je kiest een werk dat je aanspreekt en plaatst het op je eigen tijdlijn. Enzovoorts, et cetera.

Van Kees Keijer kreeg ik Willem Bastiaan Tholen, (Amsterdam 13 februari 1860 – Den Haag, 5 december 1931), de zoon van schilder Pieter Hendrik Hermanus Tholen en Johanna Maria Arendsen aldus Wikipedia. Hij ging naar de Rijksacademie in Amsterdam, waar hij bevriend raakte met Willem Witsen, haalde zijn MO-akte tekenen, en ging vervolgens tekenles geven.

Door zijn vriendschap met Willem Witsen werd hij regelmatig uitgenodigd op het buiten van diens familie, de Ewijkshoeve bij Zeist. Daar leert hij de zeventien jaar oudere Coba Muller, met wie hij in 1886 trouwt.

Tholen en Muller gaan wonen op de bovenverdieping van een villa tussen Den Haag en Scheveningen. Beneden hen woont het gezin van de griffier van de Tweede Kamer, mr. Bram Arntzenius, met zes kleine kinderen en zijn tweede vrouw, Jacoba Witsen, een zus van Willem.

Tholen heeft de kinderen Arntnezius regelmatig geportretteerd. Het mooiste schilderij, van Dora en Elisabeth, maakte hij in 1895; de meisjes zijn dan 13 en 14 jaar oud. Het is in al zijn eenvoud een zeer aandoenlijk schilderij.

Willem_Bastiaan_Tholen_001

Naast portretten schilderde Tholen vooral landschappen en stads-, dorps- en watergezichten. Zijn werk is onder meer te zien in Boijmans van Beuningen en het Rijksmuseum. De gezusters is in 1964 door Paul Arntzenius geschonken aan het Catharina Gasthuis te Gouda (nu Museum Gouda).

Bertie van der Meij liet zich door het schilderij inspireren tot onderstaand gedicht, dat is verschenen in De Gids, juli 2000.

De zusters Arntzenius

Daar zitten ze, de zusters,
het is juni, of al bijna zomer,
ze hadden wel buiten willen spelen met een bal,
een diabolo in de zon willen laten dansen,
diefje-met-verlos willen spelen
met andere kinderen
in de schaduw van lindebomen,
ze hadden misschien wel ruzie willen maken om een tol,
aan haren willen trekken, willen krabben, schelden,
– want smeult er niet altijd iets tussen zusters? –
of anders wel hun nieuwe schorten willen dragen,
de rood- en witgestreepte,
om fier in te wandelen langs de statige huizen,
langs de hoge stoepen met blauwstenen treden
die, hoe onwaarschijnlijk ook, sereen blijven
onder de aanraking van hun kleine bottines,
ze hadden hun handen zachtjes over de leuningen
willen laten glijden, het glimmende koper willen strelen,
alles in het licht van de naderende zomer.
Maar het kwam er niet van, deze namiddag,
op deze dag aan het eind van de lente.
Daar zitten de zusters Arntzenius,
of nee, de ene zuster ligt zo’n beetje half,
dat maakt het geheel juist zo mooi,
de lijnen zo volmaakt en vloeiend,
haar oor vangt nog het vallen van de bikkels, buiten,
maar hierbinnen is nagenoeg geen geluid,
hier zullen ze nog een poosje blijven
al vervelen ze zich een beetje,
het dieprood van de leunstoel kleurt hun wangen,
hun lectuur knispert onschuldig en is
uitermate geschikt voor jonge meisjes
die bijna uitgespeeld zijn,
het papier onder hun handen is warm van het zonlicht,
het raam van het atelier staat open,
buiten geurt nu toch onmiskenbaar de zomer.