jpekker

‘Vergelijk het maar met zachte of atonale muziek, daar moet je ook een beetje je best voor doen’

Vladivostok, 2006 © Alexander Gronsky

‘Ik heb nu een dag of tien een studio in de Jordaan, maar ik heb nog geen foto gemaakt. Maar het artist-in-residency is volgens mij ook bedoeld om je tijd te nemen, om musea en galeries te bezoeken. Gisteren ben ik op Sail geweest. Op een boot, er waren oude vrienden van ons uit Estland. En vanochtend heb ik met mijn vrouw en baby door de stad gewandeld. Heerlijk. Maar fotograferen? Ik houd er niet zo van om foto’s te maken in de stad. Daar kan ik niet goed uit de voeten. Er gebeurt me veel te veel, dat leidt maar af. Ik moet het gevoel hebben dat ik controle heb over het beeld. Daarom geef ik er de voorkeur aan de stad uit te gaan, de natuur in.’

Terwijl zijn foto’s Foam worden binnengedragen, zit fotograaf Alexander Gronsky (Estland, 1980) een glaasje cola te drinken in het café. Dit voorjaar won hij de Foam Paul Huf Award, bestaand uit een geldbedrag van 20 duizend euro, een artist-in-residency in Amsterdam en een tentoonstelling in Foam. ‘Gronsky vernieuwt de traditie van documentaire fotografie’ meende de internationale jury. ‘In zijn werk gebruikt hij een narratief met een intieme afstand; veraf maar niet afstandelijk, waarmee hij een hele nieuwe wereld opent met een ogenschijnlijk klassieke techniek.’

In Foam zijn twintig foto’s te zien, verdeeld over twee verwante series: ‘Less Than One’, waarvoor hij naar delen van Rusland trok waar het gemiddelde bevolkingsaantal minder dan één per persoon per vierkante kilometer is, en ‘The Edge’, waarin hij de buitenwijken van Moskou in beeld brengt. Met deze tweede serie onderzoekt Gronsky niet alleen de periferie van de stad, hij zoekt ook de grenzen van de fotografie op. De foto’s zijn gemaakt tijdens de lange wintermaanden en worden in sterke mate bepaald door het wit van de sneeuw, waardoor ze abstract en grafisch aandoen.

Een beroepsopleiding tot fotograaf heeft hij ‘niet echt’ gedaan. Na enig doorvragen: ‘echt niet’. Gronsky werkte als assistent in een fotostudio en verhuisde op zijn twintigste van Estland naar Rusland, omdat hij dacht dat hij daar makkelijker werk zou vinden. Dat bleek te kloppen: na twee afspraken kon hij aan de slag bij een groot lifestyleblad. ‘Ik maakte foto’s bij reisverhalen, portretten bij interviews, en na verloop van tijd dacht ik: als fotograaf moet je toch ook eigen projecten doen. Toen ben ik begonnen met landschappen. De eindeloze ruimte sprak me aan. Het waren bovendien foto’s waarvan ik me kon voorstellen dat ze ergens aan een muur zouden hangen.’

Het kijken naar zijn fotografie moet een emotie oproepen vergelijkbaar met het gedachteloos staren, met een onbestemd gevoel van onbehagen, naar een ongedefinieerd punt ergens in de ruimte. Afstand is daarbij cruciaal, meent Gronsky. ‘Toen ik mijn stijl ontwikkelde, had ik last van de beroemde uitspraak van Robert Capa: Zijn je foto’s niet goed genoeg? Dan was je niet dichtbij genoeg! Een van mijn beste foto’s maakte ik toen ik bezig was met een reportage voor dat lifestyleblad. Ik was in Vladiwostok, in het uiterste oosten van Rusland, aan de Japanse Zee, toen ik een meisje zag dat op een dak lag te zonnen. Toen ik die scène zag, baalde ik als een stekker dat ik geen langere lens bij me had, dat ik niet dichterbij kon komen. Maar toen ik de foto thuis zag, wist ik direct: dit is het. Die enorme ruimte, de leegte, de eenzaamheid… dat is veel sterker. Die foto stond aan de basis van ‘Less Than One’; ik had ontdekt dat ik het meest geïnteresseerd was in de ruimte om iets heen, niet om een object of persoon met een bepaalde betekenis. Als mensen ook maar een beetje herkenbaar zijn, trekken ze zo veel aandacht. Dat leidt af. Als je ergens op inzoomt, veronderstel je dat de fotograaf een bepaald idee heeft met dat ene specifieke beeld. Maar in de meeste gevallen heb ik dat helemaal niet. Ik ben er, ervaar de ruimte. Dat levert schijnbaar abstracte werken op, maar als je beter kijkt, zie je steeds meer. Vergelijk het maar met zachte of atonale muziek, daar moet je ook een beetje je best voor doen.’

Op de vraag of hij met zijn foto’s iets wil zeggen over het Rusland van Poetin, kijkt Gronsky even peinzend voor zich uit. Dan: ‘Ja, dat denk ik wel. Hoewel, ik probeer de sociale context zo veel mogelijk te vermijden. Maar ik fotografeer het land op dit moment, dus het bevat informatie over het land op dit moment. Maar ik wil geen waardeoordeel uitspreken met mijn foto’s. Ze zeggen niet of het goed is, of slecht. Of dat het erg is dat het land vervuild is. Mijn werk is ook niet politiek; de Russische kunstwereld is geobsedeerd door politieke kunst, maar ik kan daar weinig mee; het zou me maar beperken. Ik ben ook geen journalist, ik voel me nog het meest senang met de term documentairefotograaf: ik documentair het land met mijn werk.’

De expositie in Foam is Gronsky’s eerste grote, eerder had hij alleen twee kleine tentoonstellingen in Moskou. ‘Ik doe nog steeds opdrachtwerk om in mijn levensonderhoud te voorzien. Mijn vrije werk is tot nu toe vooral een dure hobby; het kost me veel meer dan het oplevert. Ook als ik ze allemaal verkoop; het zijn series van een stuk of zeven, en ze doen rond de 1000 euro, zonder lijst – dat is redelijk normaal voor een beginner. Van dat bedrag gaat de helft naar de galeriehouder, en ze gaan nog niet als warme broodjes over de toonbank. Als ik er twee of drie verkoop in een maand is het veel, dus reken maar uit…’ Hij stopt en kijkt op. ‘Ik praat veel over geld, hè? Dat is niet zo goed voor een jonge kunstenaar? Begrijp me niet verkeerd, ik vind het geweldig om te doen. Maar dat concept van een straatarme artiest staat me niet echt aan… En ik heb een vrouw en een baby en een huis… Ach. ik begin natuurlijk nog maar net. Daarom is de Paul Huf Award ook zo belangrijk. Prijzen zijn goed voor je marktwaarde, zo werkt het nu eenmaal. En vanwege die 20 duizend euro, natuurlijk. Ik mag het vrij besteden, geloof ik.’

Foam Paul Huf Award: Alexander Gronsky. T/m 10 oktober 2010 in Foam_Fotografiemuseum Amsterdam. www.Foam.nl