jpekker

Van Gogh & Japan: in de ban van geisha’s en bloesems

‘Japanse kunst is iets als de primitieven, als de Grieken, als de oude Hollanders Rembrandt, Potter, Hals, Vermeer, Ostade, Ruysdael. Dat kent geen einde,’ schreef Vincent van Gogh op 15 juli 1888 vanuit het Zuid-Franse Arles vol bewondering aan zijn broer Theo.

Het was het tijdperk van de verlichte Japanse keizer Meiji (1868-1912), die een radicale modernisering en verwesterlijking doorvoerde, waardoor Japanse kunst, vooral via wereldtentoonstellingen, zijn weg naar het Westen kon vinden. Een expositie in 1867 in Parijs betekende een doorbraak; het publiek kon er kennismaken met lakdozen, vazen, kamerschermen, kimono’s en waaiers uit het onbekende rijk, dat zich met graagte aan de wereld toonde en aspiraties had om een wereldmacht te worden.

Ook Vincent van Gogh was geraakt door Japanse kunst. Hij scheurde Japanse prenten uit The Illustrated London News en de Gazette des Beaux-Arts om er zijn armzalige Antwerpse kamertje mee op te vrolijken. In Parijs begon hij een paar jaar later ukiyo-e (19de-eeuwse Japanse kleurenhoutsneden) en verkreukelde crépons te verzamelen, met name van stadsgezichten, idyllische landschappen en geisha’s. Ze belandden aan de muren van zijn broer Theo’s appartement aan de Rue Lepic, waar hij logeerde. En ze belandden op de achtergrond van de portretten die hij schilderde van de verfhandelaar en kunstverzamelaar Julien ‘père’ Tanguy en Agostina Segatori, de vrijgevochten uitbaatster van zijn stamcafé Le Tambourin.

De beeltenis van de courtisane, rechtsachter Agostina, wekt de suggestie dat Van Gogh haar heeft geschilderd tijdens de verkooptentoonstelling van zijn eigen collectie Japanse prenten, die hij in het café had georganiseerd. Dat zit zo: in 1887 kocht Vincent bij kunsthandelaar Siegfried Bing op de pof 660 relatief goedkope (plusminus 15 centimes, de prijs van een biertje), kwalitatief wisselende prenten, met de bedoeling ze met winst door te verkopen. De expositie leverde echter niks op; er werd geen enkele prent verkocht en Van Gogh vertrok gedesillusioneerd naar het zuiden van Frankrijk, dat, zo meende hij, ‘gelijk staat met Japan’.

Een deel van zijn prentenverzameling nam Van Gogh mee naar Arles. In de herfst van 1887 kopieerde hij twee Japanse kleurenhoutsneden van Utagawa Hiroshige en een illustratie van een courtisane, gemaakt door Kesai Eisen voor het omslag van Paris Illustré, om de Japanse esthetiek in de vingers te krijgen.

Van Gogh trok de beelden over op ruitjespapier, zette ze over naar een twee keer zo groot raster en kleurde ze vervolgens in met olieverf. De lege stroken aan de zijkant vulde hij met bamboestengels en kikkers en met willekeurig gekozen reeksen Japanse tekens waarvan er een, naar later bleek, een advertentie was voor een bordeel.

Van Goghs vrije kopieën – olieverfschilderijen – hangen pal naast de Japanse originelen – prachtige afdrukken van de kleurenhoutsneden – in de eerste zaal van de schitterende tentoonstelling Van Gogh & Japan, die vanmiddag wordt geopend door Koning Willem-Alexander. Daarmee zou de suggestie kunnen worden gewekt dat er doorlopend een-op-een wordt vergeleken, maar dat is niet zo – gelukkig maar.

Van Goghs benadering verschilde nogal van die van zijn voorbeelden; hij probeerde ze niet klakkeloos na te doen, maar werkte in de geest van de Japanners. Hij greep terug op hun favoriete thema’s (de bloemrijke natuur, vrouwen in japon) en experimenteerde met hun stilistische karakteristieken (‘vrolijke kleureffecten’, ongewone afsnijdingen, opzichtige diagonalen, een platte vlakverdeling) – zonder te vervallen in epigonisme of slaafs kopieerwerk, zoals het vervolg van de tentoonstelling overtuigend laat zien.

Met een zeer rijke selectie Japanse prenten, waaronder een aantal bloedmooie van de Japanse meester Katsushika Hokusai (De grote golf van Kanagawa!), en circa zestig schilderijen en tekeningen van Van Gogh laat de tentoonstelling zien hoe Van Gogh het Japanse voorbeeld naar zijn hand zette én hoe zijn werk erdoor veranderde.

Een groot aantal schilderijen is meestentijds al te zien in het Van Gogh (of andere Nederlandse musea), maar er zitten ook bijzondere bruiklenen uit musea en particuliere collecties tussen. Van Goghs Zelfportret (1888), bijvoorbeeld, waarop hij zichzelf schilderde als een kaalgeschoren Japanse monnik met enigszins schuin toelopende ‘Aziatische’ ogen, en Zelfportret met verbonden oor (met een Japanse prent op de achtergrond, 1889), een schilderij dat sinds 1930 niet meer in Nederland te zien is geweest.

De twee geleende portretten hangen naast Zelfportret als schilder uit de collectie van het Van Gogh Museum. Dat maakte Van Gogh nog in Parijs, van december 1887 tot februari 1888, maar de felle kleuren op het schilderspalet in zijn rechterhand laten zien dat hij al druk aan het oefenen is met de kunst van de toekomst.

Van Gogh & Japan, t/m 24 juni in het Van Gogh Museum. De kaartverkoop is begonnen op 1 november 2017; veel time-slots zijn al uitverkocht.