jpekker

Tuschinski nog verder in oude luister hersteld

“Het is een reconstructie, géén restauratie,” benadrukt de Haagse kunstenares Liesbeth Stinissen. “Er was ooit iets, dat was er niet meer, en ik heb het teruggebracht.”

Stinissen reconstrueerde in Zaal 2 van het Tuschinski Theater de wandschilderingen van Pieter den Besten (1894-1972). Die waren er al bij de opening in 1920, maar gingen verloren bij een brand in juli 1941. Zij werd twee jaar geleden gevraagd door architect Kees Doornenbal van Rappange & Partners Architecten, die in 2002 de foyer, de omlopen en de grote zaal van Tuschinski al in oude luister had hersteld. “Zaal 2 was een heel gewoon bioscoopzaaltje in dat verder prachtige pand; dat kon helemaal niet, vond Kees.”

Omdat er slechts twee zwart-witfoto’s en een paar piepkleine schetsen bewaard zijn gebleven, deed Stinissen eerst een half jaar onderzoek naar de stijl van Pieter den Besten. “Wat heeft hij nog meer gedaan? Wat is zijn taal en wat is zijn ontwikkeling? De kennis die ik opdeed, stelde me in staat die foto’s beter te duiden. Want als je een beetje thuis bent in de materie, kun je makkelijker verbanden leggen.”

Veel van Den Bestens andere werk, met name in zijn geboortestad Rotterdam, is verloren gegaan bij het Duitse bombardement in 1940, maar in een achterzaaltje in Grand Café Centraal in Gouda is wél een enorme schildering bewaard gebleven. “Die heeft Den Besten in 1924 aangebracht. Daar heeft hij ook allerlei dames en art-deco-ornamenten door elkaar verweven. Maar het is werk van iets latere datum; de muurschildering in Tuschinski heeft hij in 1919 gemaakt en dat kun je zien. Er zitten wel bepaalde elementen in, maar het is nog niet echt art deco te noemen. Het zit tussen jugendstil en art deco in. Dat vind ik mooi om te zien; het is nog niet helemaal uitgekristalliseerd en je ziet Den Besten zoeken naar zijn eigen vorm.”

Stinissen ontdekte al snel de rode lijn in Den Bestens decoraties. “Hij heeft La Gaîté, zoals de cabaretzaal destijds heette – het woord betekent vrolijkheid in het Frans, de energie willen meegeven die in het uitgaansleven van de roaring twenties toepasselijk was. Daarbij heeft hij de podiumkunsten als uitgangsthema gekozen. Maar dan álles door elkaar, dus jongleurs, goochelaars en drôlerie, zwaar drama, klassieke muziek en jazz, noem maar op, en dat gelardeerd met Griekse theatermaskers. Hij heeft zo’n bijzondere hand. En hij herhaalt niets; alles is uniek, alles is anders. Er is geen stipje gespiegeld of gedraaid, dat maakt het superlevendig, het zorgt voor een enorme beweeglijkheid.”

Nadat ze alles in kaart had gebracht, is Stinissen gaan schetsen. Vervolgens moesten de kleuren worden bepaald. “Ook daarvoor heb ik goed naar zijn bewaard gebleven werken in Tuschinski en Gouda gekeken. Maar je moet er rekening mee houden dat er kunstlicht op komt. Dus toen er bij de verbouwing bouwlampen op de muren gericht waren, waren er wel mensen die schrokken, maar met kunstlicht is het nu precies goed.”

“Het was ontzettend spannend,” aldus Stinissen, “want het is een grote zaal en het zijn heel veel werken en er zijn ook nog nieuwe lambriseringen, stoelen en verlichting aangebracht, dus ik kon me niet precies voorstellen wat het zou worden, maar ik vind het prachtig. Echt Tuschinski! Het is gewoon heel veel!”

Ontbrekende stukken zijn in de trant van Den Besten teruggebracht, maar Stinissen heeft zich hier en daar ook enige vrijheid gepermitteerd. “Ik heb mijn best gedaan om zo veel mogelijk terug te gaan naar wat hij deed, maar het is onvermijdelijk dat er ook iets van mijzelf in de muurschilderingen is terechtgekomen. Eén paneel is écht van mij, dat is het stuk met het vampiermeisje achter in de zaal. Dat stuk kon ik nergens terugvinden. Ik heb me daarvoor gebaseerd op Les vampires, een film van Louis Feuillade uit 1915, dus die moet Pieter den Besten gezien kunnen hebben.”

Stinissen is nog niet naar de film geweest in de gereconstrueerde zaal. “Dat ga ik wel snel doen, hoor. Ik heb al wel gehoord dat er mensen zijn die na afloop van de film blijven zitten tot het zaallicht aangaat, zodat ze goed kunnen zien waar ze nu eigenlijk hebben gezeten. Dat vind ik een ontzettend groot compliment.”