jpekker

Michael Raedecker over zijn tentoonstelling Camouflage: “Ik toon iets en tegelijkertijd verhul ik iets

4c9c4c80-f50d-4426-a254-aaf40b6876a1

“De opening wordt een kleine reünie, er komen mensen die ik heel lang niet heb gezien. Dat maakt het ook bijzonder om een tentoonstelling te maken in mijn oude stad. Ik blijf altijd een Amsterdammer: in Londen blijf ik altijd een buitenlander – zoals de helft van de mensen die er woont.”

In 1996 vertrok kunstenaar Michael Raedecker (Amsterdam, 1963) naar Londen, nadat hij al een modeopleiding had voltooid aan de Rietveld en de Rijksakademie had doorlopen. Hij wilde een jaar aan de Goldsmiths academie studeren, maar na een paar maanden wist hij al dat hij er langer zou blijven. Inmiddels is Londen zijn thuis. “Het is zoiets als Amsterdam, maar dan veel groter. Je hebt er van alles veel meer. En ik ben er natuurlijk snel verwend.”

Het is een understatement: op de voorbezichtiging aan het einde van zijn eerste Londense jaar kocht reclamemagnaat annex kunstverzamelaar Charles Saatchi vijf van Raedeckers doeken. Niet veel later tekende die een contract bij een Londense galerie. “Dat betekende dat ik een atelier kon huren en door kon gaan. Zo begon het, stapje voor stapje. Alhoewel: stapje? Het waren eigenlijk behoorlijk grote stappen.”

In 1999 kreeg Raedecker – een achterkleinzoon van John Raedecker, de beeldhouwer van het monument op de Dam – de John Moores Painting Prize voor een van zijn met borduursels bewerkte doeken, een jaar later werd hij genomineerd voor de prestigieuze Turner Prize en was zijn werk te zien in Tate Modern.

GRIMM2

Raedecker werd een van de succesvolste Nederlandse kunstenaars in het buitenland, maar aan Nederland zelf leek dat een beetje voorbij te gaan. Totdat het Gemeentemuseum Den Haag in 2009 een tentoonstelling aan hem wijdde. “Ik dacht ook altijd dat in Nederland niemand mij kende, maar toen ik de tentoonstelling in Den Haag had, was de belangstelling enorm. Ik stond in alle kranten, ik was zelfs in het achtuurjournaal op zaterdagavond. Terwijl het niet eens zo’n grote tentoonstelling was.”

Nu is hij voor het eerst terug in zijn geboortestad Amsterdam, waar zijn werk voor het laatst te zien was in het najaar van 1997, bij SMBA in de Rozenstraat, de dependance van het Stedelijk Museum die deze zomer zijn deuren sluit. Raedecker – hij praat met een licht Engels accent – vraagt naar het waarom, informeert hoe het met Stedelijk gaat (‘Is men in Amsterdam tevreden over Beatrix Ruf?’), en spreekt vol bewondering over de heropening van het Rijksmuseum en de positieve gevolgen voor de Amsterdamse commerciële galeries. “Dat zeg ik er altijd bij, commercial, want in het Engels kan een gallery ook een museum zijn. Zo weet je waar je het over hebt: hier is het werk te koop. En het is allemaal nieuw. In musea laat je ook altijd oud werk zien, de schilderijen die nu bij Grimm te zien zijn, zijn mijn atelier nog niet eerder uit geweest.”

Veertien werken zijn er te zien bij Grimm Gallery, het zijn er meer dan Raedecker had verwacht. “Ik vond het moeilijk iets af te spreken, want ik werk redelijk langzaam en ik zat al bij drie galeries. Toen we eenmaal een datum hadden bepaald, kreeg ik een nieuw atelier in de Oost-Londense wijk Homerton, waar veel kunstenaars zitten. Met de verbouwing gingen wat dingen mis, waardoor ik een aantal maanden geen werkplek had. Maar toen ik eenmaal was begonnen, verliep het heel voorspoedig.”

Het oudste werk, een groen-geborduurde potplant met blaadjes van allerlei soorten groene stof op groen geschilderd doek, is nog in de lijn van de werken die hij maakte voor zijn vorige show, in zijn Berlijnse galerie, maar hij heeft weer stappen gemaakt, vindt Raedecker. “Ik moet het wel interessant houden voor mezelf. Iedere kunstenaar heeft een bepaalde stijl, natuurlijk, een bepaalde esthetiek waarmee je je onderscheidt. Maar blijf je die stijl dan je hele leven toepassen? Dat is misschien fijn voor voor een galeriehouder, maar ik vind dat moeilijk. Ik wil door.”

Michael-Raedecker-camouflage-installation-view-GRIMM-12

In zijn nieuwste werken maakt hij gebruik van nepbont. “Ik was al bezig met verschillende stoffen en op een gegeven moment kwam ik uit bij nepbont, dat veel wordt gebruikt voor jassen en kragen. Echt bont is natuurlijk not done. Met echt bont ben je bovendien afhankelijk van de grootte van het dier, en mijn doeken zijn veel groter.”

Het hoogpoligtapijtachtige bont vroeg om een totaal andere manier van werken, aldus Raedecker. “Normaal voeg ik dingen toe, hier ga je het materiaal in, haal je iets weg. Het is een vorm van beeldhouwen, maar dan met een schaar, een plat stuk hout en met mijn vingers. Als je het vanaf een afstandje beziet, lijkt het alsof het in beton is gekrast. Maar als je dan dichterbij komt, zie je hoe zacht het is. Dat vind ik mooi, die tegenstelling tussen dat harde koude en dat zachte warme.”

De werken met nepbont hebben een hoge aaibaarheidsfactor. “Het is natuurlijk niet de bedoeling dat bezoekers er aan gaan zitten, maar mocht het toch gebeuren dan is dat niet direct schadelijk doordat het gefixeerd is. Maar het kan makkelijk kapot, het is kwetsbaar, maar om het nou achter glas te hangen… Een bevriende kunstenaar raadde me aan een stukje bont bij de voordeur te leggen, dan kan iedereen toch even voelen. Ik heb een lapje meegenomen, maar dat ligt nog in mijn hotel.”

Raedecker koos voor eenvoudige voorstellingen van stoelen en spinnenwebben. “Dat paste bij het materiaal. Dat schreeuwt bij wijze van spreken om aandacht, dus daar passen wat summierdere voorstellingen bij. Ik moest vooral dingen weglaten, zo weinig mogelijk doen, want dat geeft een maximaal effect. Het zijn wel degelijk schilderijen, vind ik. Het materiaal heeft zo’n schilderachtige kwaliteit: het licht, de illusionistische effecten die erin zitten… ja, het is een heel erg schilderachtige manier van werken.”

Michael-Raedecker-species-of-origin-2016-a

Die kwestie – is het een schilderij? – speelt altijd bij zijn werk. “Sinds de uitvinding van de fotografie zijn kunstenaars bezig andere vormen te vinden. Picasso plakte krantenfoto’s op de muur, Warhol gebruikte ook geen kwast voor zijn zeefdrukken. Ken je het werk van Wade Guyton? Dat is een jonge Amerikaanse schilder die dubbelgevouwen schilderslinnen door zijn printer haalt. Het levert schitterende abstracte werken op. Toen ik ze voor het eerst zag, was ik wel een beetje jaloers; ik zit soms weken op een schilderij te klungelen, hij drukt op een knop en het is net zo goed.”

De titel van Raedeckers tentoonstelling is Camouflage. “Ik toon iets en tegelijkertijd verhul ik iets. Ik vind het geen probleem om over mijn werk te praten, maar er zit geen persoonlijk verhaal achter. Ik schilder dingen die we allemaal kennen, maar ik probeer daar wel een draai aan te geven. Natuurlijk is het deels ook art for art’s sake, maar mensen die niet zo veel van kunst weten, kunnen mijn werk ook waarderen, zo merkte ik in Den Haag. Dat vind ik een groot compliment: dat het op verschillende niveaus werkt.”

Maandag keert hij samen met zijn vrouw, kunstenares Rannva Kunoy, terug naar Londen. “Dan moet ik weer helemaal opnieuw beginnen. Ik vergelijk het weleens met muziek: deze expositie is mijn nieuwe album. Hierna ga ik de studio weer in om nieuw materiaal op te nemen. Ik wil door met bont, ik wil uitzoeken of ik er nog andere afbeeldingen mee kan maken. En er zijn ook nog andere soorten nepbont, ook in andere kleuren dan het ‘Alaska fox’ dat ik nu heb gebruikt. Ik ben er nog lang niet klaar mee.”

Michael Raedecker, Camouflage, t/m 24 april in Grimm Gallery, Frans Halsstraat 26.