jpekker

Rake klappen en losse flodders

Boksfilms zijn bijna even oud als de film zelf. De Amerikaanse zakenman en uitvinder Thomas Edison was op 16 juni 1894 de eerste die twee ‘acterende’ boksers filmde met zijn kinetoscoop. En in 1897 was het titelgevecht tussen Jim Corbet en Bob Fitzsimmons het eerste sportevenement dat op film werd vastgelegd.

Boksen leent zich goed voor film; het is een ogenschijnlijk simpele, overzichtelijke sport, die ook voor leken direct te begrijpen is. Twee mannen gaan elkaar – zo goed als naakt; hun getrainde lijven zijn goed zichtbaar – te lijf, met hun vuisten en niets anders. De sterkste wint. Het heeft zowel iets primitiefs als iets mythisch.

Er hangt een zweem van tragiek en romantiek rond de sport. Vooral van romantiek. Vooral in Hollywood-films.

De meeste Hollywood-films laveren tussen twee uitersten: enerzijds de geromantiseerde biografische films over boksers die tot de verbeelding spreken, anderzijds de films waarin boksen een (halfbakken) metafoor is voor het leven zelf. Soms win je, soms verlies je. Een man wordt gevormd door de klappen die hij krijgt. Wie het beste kan incasseren, komt het verst.

Michael Manns Ali (2001) is een voorbeeld uit de eerste categorie. Will Smith kwam bijna twintig kilo aan, imiteerde vaardig Ali’s dictie, leerde boksen en werd genomineerd voor een Oscar. Maar het is allemaal buitenkant; de beweegredenen en angsten van de charismatische dienstweigeraar, stand-up comedian, politicus én sporter blijven onderbelicht.

De Rocky-films bevinden zich aan de andere kant van het spectrum. Rocky Balboa is waarschijnlijk de bekendste bokser uit de filmgeschiedenis, maar de eerste Rocky gaat eigenlijk niet over boksen. Het is in de eerste plaats een liefdesverhaal, een feelgood film. Rocky is de ultieme representant van de Amerikaanse droom, een nul die een held wordt, omdat hij de moed heeft in de ring te gaan staan om te doen wat hij het beste kan: boksen. En hoeveel klappen hij ook moet incasseren, hoe zijn gezicht ook opzwelt, aan het eind van het gevecht is het leed geleden. De winnaar staat nog overeind en wordt bejubeld.

En zo wordt boksen, toch allesbehalve een feelgood sport, eigenlijk heel vaak misbruikt in feelgood Hollywood-films. Arm tegen rijk, zwart tegen wit, jong tegen oud, goed tegen slecht, met meisjes: het sluit naadloos aan bij de blockbusterclichés. Boksfilms, of beter: films waarin wordt gebokst, bieden de mogelijkheid om veilig te genieten van een gevaarlijke sport. Boksfilms worden bezocht door mensen die het niet in hun hoofd zouden halen naar een echt boksgevecht te gaan.

Zelfs ook als acteurs niet kunnen boksen, kan een gevecht nog meeslepend worden verbeeld. Dankzij de montage, en omdat de meeste acteurs wel kunnen acteren. Toen bleek dat de trainingssessies tot niets leidden, schreef Sylvester Stallone het sleutelgevecht uit de eerste Rocky-film helemaal uit. 32 pagina’s tekst: een linkse hoek, een rechtse hoek, een stap naar achteren, een stap naar voren, gevolgd door een uppercut – het was pure poëzie. Het gevecht werd vervolgens wekenlang, acht uur per dag, ingestudeerd, als de choreografie van een gewelddadige dans.

Joyce Carol Oates, schrijfster van On Boxing, een klassiek geworden essay over the sweet science, heeft weinig op met Rocky. Hij is weggelopen uit een stripboek, schrijft ze. Hij heeft het lichaam van een bodybuilder, niet van een bokser, en zijn wedstrijden zijn ‘comic book matches’, hoe Stallone ook zijn best heeft gedaan de stijl te imiteren van de legendarische bokser Rocky Marciano (49-0-0 met 43 knock- outs).

Boksen gaat volgens Oates over geslagen worden, meer dan over slaan, net zoals het meer gaat over het incasseren van pijn, zo niet een verwoestende psychologische verlamming, dan over winnen.

Een van de weinige films waarin dat ook zo is, is Martin Scorsese’s on-Amerikaans sombere Raging Bull uit 1980, gebaseerd op de memoires van bokser Jack LaMotta (‘de stier van de Bronx’, die tussen 1949 en 1951 wereldkampioen bij de middengewichten was). Bij Scorsese is naast de zelfhaat en zelfdestructie geen plaats voor valse romantiek; Raging Bull laat zien dat de schoonheid van de sport in de nederlaag schuilt, in de pijn.

De enscenering van de vechtscènes is fabuleus: gestileerd zwart-wit, veel slow motion, close-ups en vreemde camerahoeken. Bloed en zweet spetteren alle kanten op. Elk gevecht is in een andere stijl gefilmd, afhankelijk van hoe LaMotta zich voelde. Een gevecht tegen zijn grote rivaal Sugar Ray Robinson dat hij op punten verloor, is bijna zonder focus in beeld gebracht. Soms zijn de gezichten van de boksers niet zichtbaar, dan zit het touw van de ring ervoor, of bevinden ze zich net buiten het frame.

De film kreeg acht Oscar-nominaties maar won er slechts twee, voor de montage (Scorsese’s partner Thelma Schoonmaker) en voor de mannelijke hoofdrol van Robert De Niro. De Niro wás Jack LaMotta, hij rookte zelfs dezelfde sigaren. Tijdens de opnamen verdween hij drie maanden spoorloos om dertig kilo aan te komen voor de rol. En voordat de opnamen begonnen, bokste hij gedurende een jaar meer dan duizend rondes met de echte Jack LaMotta. ‘Toen ik klaar met hem was, kon hij zo als beroeps aan de slag’, zei de bokser later over de acteur.

Op Nederland 3 zijn t/m vrijdag iedere avond boksfilms te zien. Woensdag 30 juni Ali en Cinderella Man, donderdag 1 juli Million Dollar Baby en Girlfight, vrijdag 2 juli de documentaire Tyson.