jpekker

“Ik ben de trait-d’union”

Met de vertoning van Soldaat van Oranje en Het Grootste van het Grootste brengt EYE op 3 mei een hommage aan producent Rob Houwer. Voorafgaand aan Soldaat van Oranje, om ca. 20.30 uur, wordt Houwer geïnterviewd door Martin Koolhoven. Samen met Ronald Ockhuysen sprak ik Houwer een aantal jaar geleden, bij de voltooiing van ‘De Rob Houwer Film Collectie’. Houwer nam destijds bepaald geen blad voor de mond.

Een prijs voor een flop. Zo noemt Rob Houwer de Gouden Film, de prijs van het Filmfonds en het Nederlands Film Festival die wordt uitgereikt wanneer 100 duizend bezoekers naar een Nederlandse film zijn geweest. ‘Dat is echt helemaal niks. Een mislukking. Pas vanaf zo’n 350 duizend verkochte bioscoopkaartjes begint het voor de producent ergens op te lijken. Het is onbegrijpelijk dat de media over die prijs berichten. Waarom slikt iedereen deze ongein voor zoete koek?’

Bij binnenkomst had hij het al gezegd: hij heeft niet meer zo’n zin in de Nederlandse filmwereld. En daarmee bedoelt hij niet het productievak, maar het rumoer erom heen. ‘Ik bevind me in een teruggetrokken positie. Ik houd niet van de show. De mooiste film, daar gaat het om. En niet om mijn eigen ego.’ Houwer heeft weinig collega’s in Nederland voor wie hij professioneel waardering kan opbrengen. Eigenlijk kan hij er nauwelijks een noemen. ‘Het is zaak hard te werken en verder niet al te hoog van de toren te blazen, vind ik. Hier is de praktijk andersom.’

Aanleiding voor het gesprek is de verschijning van ‘De Rob Houwer Film Collectie’, een dvdbox met veertien speelfilms die hij produceerde. Het is, vindt Houwer, niet vreemd dat films als Turks fruit (Paul Verhoeven, 1973), Soldaat van Oranje (Paul Verhoeven, 1977) en Als je begrijpt wat ik bedoel (artistieke supervisie: Rob Houwer & Marten Toonder, 1983) onder de naam van de producent op dvd verschijnen. ‘Ik ben van al die films de trait-d’union. Dan moet je dat ook zo doen.’

Hij heeft er geen seconde over gedacht De gulle minnaar (Mady Saks, 1990) en De zeemeerman uit de verzameling weg te laten. ‘Ik blijf altijd eindverantwoordelijk. Ook als ik een enkele keer een regisseur op een project zette die een miskleun was.’ Hoe dergelijke fouten gebeuren? ‘Ik had van Mady Saks Iris gezien, en dacht: die past bij De gulle minnaar. Ik wist toen niet dat cameraman Frans Bromet Iris eigenlijk had gemaakt.’ Een verkeerde inschatting. ‘Mady heeft tijdens het draaien van De gulle minnaar haar volgende huwelijk voorbereid. Kun je nagaan met wat voor instelling ze op de set heeft gestaan. En Herrebout bleek bij nader inzien een bluffende kwebbelaar. Hij kreeg zojuist voor zijn tweede speelfilm de prijs voor de slechtste regie en de slechtste Nederlandse film [Joy-Ride, 2005] en haalde die nog trots zelf op ook, de ijdele ezel’.

Hoewel de dvd-serie zijn naam draagt, wil Houwer van chique kwalificaties niets weten. ‘Persoonlijke geschiedschrijving? Zo zie ik dat niet. Het is een moment om het verleden vast te zetten. Meer niet. Ik ben niet zo’n terugkijker.’ Hij is door het Nederlands Film Festival wel eens benaderd om Gast van het Jaar te zijn. ‘Gast, of een cultuurprijs. Ik denk dan aan Bert Haanstra of Johan van der Keuken. Niet aan iemand die nog leeft.’

Met Paul Verhoeven, met wie hij vijf producties van de grond tilde die nu als ijkpunten binnen de Nedelandse film gelden, vormt Houwer nog altijd een ‘een congeniaal paar’, ondanks Verhoevens gewoonte de budgetten ‘soms halverwege al helemaal te hebben opgesoupeerd’. Aanvankelijk zou Houwer ook Verhoevens nieuwe film Zwartboek produceren. De samenwerking ketste af toen Houwer aangaf dat hij drie jaar nodig had om de financiering rond te krijgen. ‘Dat was op dat moment nog 12 miljoen. Paul had weinig geduld. Ik zei: ”dan moet je hiermee maar naar een ander”.’

Tijdens de topjaren, tussen 1971 en 1983, waren de films van Houwer en Verhoeven nationale gebeurtenissen waarop miljoenen mensen af kwamen. ‘Van dat succes is niets over. We zitten in Nederland tussen het servet en het tafellaken. De Denen, die altijd als voorbeeld worden genoemd van hoe het wél moet, kunnen niets anders dan samenwerken. Die vormen een kleine, homogene samenleving. Wij zijn net iets groter, ontberen daardoor de saamhorigheid. Erger: we concurreren elkaar de tent uit.’

Hij heeft nooit de ambitie gehad net als Verhoeven naar Amerika te gaan. Dat komt vooral doordat hij altijd in Duitsland werk heeft gehad, al vanaf het begin van zijn loopbaan eind jaren vijftig toen hij aan de Filmacademie in München studeerde. Eerst als regisseur, en daarna als producent; Houwer maakte in Duitsland al zo’n 120 producties, waarvan vijftien speelfilms ‘die hier nauwelijks iemand kent ofschoon er vette prijswinnaars tussen zitten’.

Duitsland is meer dan genoeg, internationaal gezien. ‘Door de jaren heen is mijn naam in Nederland en Duitsland de mensen iets gaan zeggen. Het is een soort trademark. Dan is het niet aantrekkelijk om in Los Angeles weer bij nul te beginnen. Ik zou ook echt gestoord raken van het intercontinentale heen en weer vliegen.’

Houwer is doordrenkt van cinefilie, zegt hij. Die passie dwingt hem te blijven streven naar de ultieme film. ‘Het kan altijd beter. Een goede film. Een goed script. Dat is zo moeilijk. Vooral het script. Dat is de pijler. Een slechte regisseur kan een goed script verknoeien, maar van een slecht script is geen goede film te maken.’

Zijn imago is niet bepaald dat van een benaderbare, vriendelijke man – om het zacht uit te drukken. Aan Houwer kleven verhalen over knalharde contracten, en dictatoriaal gezag op de set. Zo zou hij van zijn acteurs eisen dat ze 24 uur per dag oproepbaar zijn.

Onzin, oordeelt hij. ‘Ik ben niemand ook maar een cent schuldig.’ Wel is hij ‘zakelijk nogal precies ingesteld’, en daar hebben Nederlanders het moeilijk mee. Houwer wil dat ook acteurs zich aan de letter van het contract houden. Net zoals hij dat zelf doet. Dat is niet te veel gevraagd, toch? ‘Tegenwoordig zijn acteurs niet meer zoals vroeger. Ze kunnen lezen, hebben advocaten, managers. Achteraf zeuren vind ik volstrekte flauwekul.’

Zijn reputatie van Einzelgänger is niet iets waar hij zich druk om maakt, al noemt hij zichzelf liever ‘professioneel’. ‘Dan horen dit soort verhalen er blijkbaar bij. Dat moet dan maar. Ik ben geen voorstander van gezelligheid op de set. Een goede film maak je niet met kletspraat.’

En de kapitalen die hij met films vergaarde? Ook overdreven? ‘Ik heb een zakelijke rust gecreëerd met de verkoop van FilmNet Abonnee-TV, de eerste commerciële omroep in Nederland, die heb ik bedacht en groot gemaakt. Dat kwam me op de jaloezie van de meeste collega-filmproducenten te staan. Sindsdien worden er kwaadaardige roddels in de branche over me verspreid. Maar het raakt me niet en armer ben ik er niet van geworden.’ En ja: hij rijdt in een Jaguar, inderdaad. ‘Die is tien jaar oud, en net opnieuw gespoten. Dus hij kan nog wel tien jaar mee.’ Wat pas echt iets is om opgewonden over te raken, vindt Houwer, zijn producenten die hun contracten niet nakomen en hun mensen niet betalen en die intussen zelf wel een dik inkomen uit een film halen. ‘Dát zou bij mij nooit gebeuren.’