IDFA 2010: Nederland in optima forma of een ver-van-mijn-bedshow?
Het is een klacht die ieder jaar weer klinkt rond IDFA: Nederlandse documentairemakers ontbreekt het aan een brede blik en engagement. En als er al sprake is van zelfreflectie, dan ontaardt die niet zelden in navelstaarderij. Nederlandse documentairemakers mijden de brandhaarden van de wereld, en ook de binnenlandse problemen lijken volledig aan ze voorbij te gaan. Maar is dat eigenlijk wel zo?
Het IDFA-programma omvat een kleine 300 titels (uit 3200 inzendingen), waarvan er ruim veertig uit Nederland komen. Daaronder zijn ook deze editie weer (overigens zeer fraaie) kunstenaarsportretten en egodocumenten, en (nog steeds) géén diepgravende documentaires over de taxioorlog, de charismatische topcrimineel Klaas Bruinsma of de voedselbank; het al jaren sluimerende ongenoegen in de Vogelaarbuurten, de Hofstadgroep of imams die haatzaaiende preken houden.
Maar dat wil niet zeggen dat ze er niet zijn, documentaires die getuigen van besef van de Nederlandse maatschappelijke problemen. In tegendeel.
Neem Day is Done*, het debuut van de jonge Guido Hendrikx. Via zijn bijbaantje bij Actief Thuiszorg leerde Hendrikx in de zomer van 2008 Peter Oud kennen, een markante man die meer dan twee jaar zijn kleine, Eindhovense appartement niet uit was geweest. Tijdens hun eerste ontmoeting viel Hendrikx’ oog op een door Oud geschreven boodschappenlijstje: zes zware shag ‘special made’, drie treetjes bier, een ham, een kaas. Hij voelde direct de drang het verhaal van deze man en zijn routineuze, geïsoleerde bestaan te vertellen. ‘Het huis dat hij nooit verliet, de absurde hoeveelheid alcohol en shag die hij er in korte tijd doorheen joeg, de televisie die de gehele dag aan stond, hoe hij de voordeur telkens openmaakte, de humoristische verhalen die hij bleef herhalen: elk bezoek leek een exacte kopie van het vorige. Een absurde routine die tot in de eeuwigheid leek te duren.’
Hendrikx nieuwsgierigheid resulteerde in een portret dat klein (de film duurt nog geen half uur), persoonlijk en intiem is, maar tegelijkertijd ook rauw en schrijnend. En met universele zeggingskracht: zo zien de puinhopen van de verzorgingsstaat eruit.
Of neem De kinderrechter (Juvenile Judge) van Meral Uslu (van wie vorig jaar het schitterende, al even betrokken Longstay te zien was op IDFA, waarin TBS-gevangenen vertellen over de kwaliteit van het bestaan binnen de muren van de kliniek, over liefde, seks, werk en hun verlangen naar vrijheid). In De kinderrechter volgt Uslu, in de registrerende stijl van Raymond Depardon’s Délits flagrants, gedurende lange tijd het werk van een aantal Nederlandse kinderrechters, in de rechtszaal en in de gangen en de lift die naar de rechtszaal leidt. De procedure is steeds eender, de gedaagden vertellen hun kant van de zaak, vervolgens doet de rechter uitspraak.
Aldus krijgt de kijker inzicht in de dilemma’s van de kinderrechter én in de soms hopeloze situatie van de jonge delinquenten. Is het voor de welbespraakte Yoenes het beste om vrijgesproken te worden van de hem ten laste gelegde straatroof, zodat hij zijn school kan afmaken in plaats van vast te zitten in de jeugdgevangenis? En wat te doen met Tenisha die aangeeft dat ze door haar moeder letterlijk het huis is uitgeschopt en wier vader ook niet zo goed weet hoe hij zijn dochter kan opvangen?
Behandelen is vaak noodzakelijk, maar door de enorme wachtlijsten bij jeugdzorg geen optie, is een van de vele conclusies die de kijker kan trekken bij het zien van de kale, zorgvuldig gemaakte De kinderrechter. En desondanks lijken de kinderrechters de moed erin te houden – een fijne conclusie, die overigens niet afdoet aan de pijnlijke maatschappelijke problemen (zoals in drama zo vaak gebeurt: daar wordt de rauwe werkelijkheid maar al te vaak verbeeld in de vorm van een goedbedoelde, tandeloze komedie).
Een andere instantie die bij voortduring het nieuws haalt, de Sociale Dienst, is het onderwerp van Sta me bij (Stand By Me). Daarin leggen Suzanne Raes (De huizen van Hristina) en Monique Lesterhuis de spanning bloot tussen de consulenten van de sociale dienst in Zutphen en een aantal van hun klanten (zeg maar ‘minimumlijders’ en ‘uitkeringstrekkers’); tussen regelgeving en menselijkheid.
De kijker wordt heen en weer geslingerd tussen de voor- en nadelen van een softe of harde aanpak, tussen het belang van algemene regels en de noodzaak van individueel maatwerk. Hoe beoordeel je de ander: Kan hij niet of wil hij niet, verdient hij steun of straf? ‘Zou het helpen als ik nou zou zeggen: ik ga je niet helpen?’, houdt een consulent een frauderende jonge (autochtone) vrouw voor – het is een vraag die nog lang blijft doorechoën. Polderen in optima forma. Nederland in optima forma.
En zo omvat de Nederlandse selectie nog tal van andere voorbeelden – van het ijzersterke Curaçao van Sander Snoep en Sarah Vos, waarin het gedrag van rijke, lompe Nederlandse emigranten en toeristen wordt bezien in het licht van de koloniale geschiedenis, tot Marskramers / Peddlers of God van Hans Heijnen, een indringend portret van vier mannen op leeftijd die als tieners naar Brazilië zijn gestuurd om negers en indianen te bekeren.
Deze films stoppen niet bij de Nederlandse grens, zoals ook de onderwerpen (respectievelijk kolonialisme, slavernij en zelfontplooiing en geloofsbelijdenis, humanisme, het celibaat en misbruik door de kerk) niet aan Nederland zijn voorbehouden. Hetzelfde geldt voor Stand van de sterren van Leonard Retel Helmrich en ook voor This Is My Picture When I Was Dead van Mahmoud Al Massad, de andere Nederlandse vertegenwoordiger in het competitieprogramma voor de lange documentaire.
Stand van de sterren is na De stand van de zon (2001) en Stand van de maan (2004) het afsluitende deel van Leonard Retel Helmrichs trilogie over de christelijk-islamitische familie Sjamsuddin (de kordate oma Rumidjah, haar zoon Bakti en haar kleindochter Tari), die min of meer model staat voor het hedendaagse Indonesië.
Met De stand van de zon maakte Retel Helmrich – in 1959 in Tilburg geboren als een van de acht kinderen van een Javaanse moeder en een Nederlandse vader – een abstract, kaleidoscopisch portret van brandhaard Indonesië, waar de islam razendsnel terrein wint ten koste van het christendom. Poëtische plaatjes van zonsopkomsten en de jacht op een gevaarlijke slang worden afgewisseld met woeste beelden van de studentenopstand en de val van president Soeharto. De enige, summiere informatie zit direct in het begin: ‘Een politieke chaos. Een economische crisis. Ieder zoekt een eigen manier van overleven’ – daar moet de kijker het mee doen.
Aan het begin van Stand van de maan zit een soortgelijk episteltje: ‘240 Miljoen mensen. ‘s Werelds vierde natie en grootste moslimgemeenschap. Een familie van drie generaties bouwt een brug tussen hoop en geloof.’ Daarna wordt vrijwel direct het conflict geschetst. Moeder Rumidjah denkt erover vanuit Jakarta terug te keren naar haar geboortedorp op het platteland. Maar de oude vrouw maakt zich zorgen over haar kleindochter Tari. Zij moet het meisje, een kind van haar overleden dochter Silvi, toevertrouwen aan haar lapzwanserige zoon Bakti, omdat er op het platteland geen toekomst voor haar is. En passant blijkt dat Bakti wil trouwen met een moslimmeisje. Daarvoor is het noodzakelijk dat hij zelf ook moslim wordt – tot leedwezen van zijn christelijke moeder.
In Stand van de sterren pakt Retel Helmrich de draad weer op. Rumidjah en Bakti hopen dat Tari als eerste in de familie kan gaan studeren. Tari zelf, inmiddels een zeer herkenbare, weerbarstige puber, is vooral geïnteresseerd in shoppen en jongens. Via hun geestige en aangrijpende dagelijkse beslommeringen maakt Retel Helmrich de tegenstellingen inzichtelijk tussen stad en platteland, tussen arm en rijk, en toont hij de invloed van globalisering en religie in Indonesië – een voormalige Nederlandse kolonie waar predikers dagelijks oproepen tot het invoeren van de Sharia. Een ver-van-mijn-bedshow is Stand van de sterren dus allerminst.
En dan nog. De beste documentaires verruimen de blik van de kijker. Letterlijk. Nanook of the North (1922), over een Inuit die samen met zijn gezin probeert te overleven in de barre ijsvlaktes van de Hudson Bay in het noorden van Canada, is gemaakt door Robert Flaherty, een Amerikaan en geen Inuit. In veel gevallen is de brede blik juist een pre. Neem A Cry From the Grave, een van de beste, meest indrukwekkende documentaires over Srebrenica. Hij werd gemaakt door de Britse regisseur Leslie Woodhead.
De Duitse Amerikaan Werner Herzog, de Finse Pirjo Honkasalo, de Britten Kim Longinotto en Marc en Nick Francis, de Oostenrijkers Nikolaus Geyrhalter en Hubert Sauper, de Deen Frank Poulsen en Nederlanders als Joris Ivens, Jos de Putter, George Sluizer en Paul Cohen – om maar een aantal vermaarde documentairemakers te nomen – ze maakten allen schitterende, ogen openende films in conflictgebieden, brandhaarden, ziekenhuizen, achterkamertjes, steden en gaten buiten hun eigen landsgrenzen; films zo goed dat het geen enkel probleem was er over de hele wereld een publiek voor te vinden.
Dáár gaat het in de eerste plaats om. Om kwaliteit, niet om het genre of het (gebrek aan) engagement. Want er zijn uiteindelijk maar twee soorten documentaires: goeie en slechte.
Het International Documentary Film Festival Amsterdam is van 17 t/m 28 november in Amsterdam. www.idfa.nl.
(Dit stuk verscheen eerder in het IDFA Programma)