jpekker

Foto’s die werelden openen

Er zijn naar alle waarschijnlijkheid meer foto’s genomen van de sterren dan van de Eiffeltoren, stelt curator Els Barents ter verantwoording van de expositie ‘First Light: Fotografie & Astronomie’ in het Museum voor Fotografie Huis Marseille.

Er zijn dan ook talrijke maanfoto’s te zien – natuurlijk. Het zijn historische ferrotypieën in zwart-wit en spiksplinternieuwe C-prints in alle kleuren van de regenboog, door Barents cum suis gegrasduind in universiteitsbibliotheken en bij sterrenkundig instituten, niet in musea of bij kunstverzamelaars. Ze zijn niet gemaakt door (professionele) fotografen, maar door astronomen, telescopen, bemande en onbemande ruimtevoertuigen, ruimteschepen, ruimtesondes en door satellieten. Dat laat onverlet dat de beste werken doen wat álle geslaagde foto’s doen: ze openen werelden. Letterlijk.

In januari 1839 schetste de Franse sterrenkundige François Arago al het nut van de fotografie voor de sterrenkunde: hij voorzag de ontdekking van ‘nieuwe, bijzondere werelden’ als een camera aan de telescoop wordt bevestigd. Hij moest eens weten. Sinds de Hubble Space Telescope op 24 april 1990 in een baan om de aarde is gebracht, kunnen er zelfs ‘Ultra Deep Field’-opnames worden gemaakt, beelden van het diepste (langdurigste en verste) deel van de hemel. Het zijn marmerachtige, hallucinatoire afbeeldingen; torens van koud gas en stof; fantasierijke vormen gevormd door sterke gaswinden en gloeiendhete ultraviolette straling.

Op de bordjes staat wat je ziet, maar veel wijzer wordt je er niet direct van. Sterker: soms hebben de bijschriften veel weg van raketwetenschap: ‘de foto is samengesteld uit false colour-beelden die emissies laten zien in infrarood-golflengten van 3.6 micron (blauw), 4,5 micron (groen), 5,8 micron (oranje) en 8,0 micron (rood)’.

De indeling van de tentoonstelling volgt de structuur van het heelal, en dat werkt dan wel weer goed. In de eerste vertrekken zijn foto’s te zien van de zon en de maan; in het souterrain is plaats ingeruimd voor 9 hemellichamen die rond de zon draaien; op de eerste verdieping zijn sterren en nevels te vinden; en nog hoger, op de tweede verdieping, de sterrenstelsels die buiten dat van ons liggen.

Zo wordt op ingenieuze wijze de relatie tussen ruimte en tijd inzichtelijk gemaakt: bezoekers maken tegelijkertijd een reis door de geschiedenis van de fotografie, van het verleden naar het heden, én een reis terug in de tijd: hoe verder weg er door de voortschrijdende techniek gefotografeerd kan worden, hoe ouder de beelden zijn. Zo bezien maakt de fotografie het mogelijk om terug in de tijd te kijken, naar ‘babyfoto’s’ van het heelal’ en naar ‘beelden die dichtbij de oerknal liggen’.

Maar het meest tot de verbeelding spreken toch de zwartwitfoto’s uit de beginjaren van de ruimtevaart. Waarop Jupiter en Saturnus speldenprikjes zijn, en Mars mysterieus opdoemt uit het duister – wat voeding gaf aan de verhalen over marsmannetjes en andere vormen van buitenaards leven.

De maanfoto’s inspireerden ook kunstenaars, is te zien in Huis Marseille. De Amerikaanse fotograaf Michael Light (nomen est omen) componeerde een monumentaal panorama van vijftien zwart-wit opnamen die de astronaut Harrison Schmitt op 13 december 1972 met zijn Hasselblad-camera maakte van Eugene Cernan, gezagvoerder van de Apollo 17 (tot op de dag van vandaag de laatste bemande missie naar de maan) en zijn Lunar Rover bij Split Rock. De Duitse fotograaf Thomas Ruff bewerkte de negatieven van het European Southern Observatory in Chili met de computer, en drukte zijn prints af op reuzenformaat.

Het zijn foto’s waar je je heel klein bij voelt.

First Light: Fotografie & Astronomie. T/m 30 mei in Huis Marseille. www.huismarseille.nl