jpekker

“Die matrozenpakjes refereren aan de schepen die naar Indië zijn gevaren”

Fotograaf Stephan Vanfleteren portretteerde de leerlingen van een maritiem instituut. Een uitgebreide selectie is nu in te zien in het Scheepvaartmuseum. ‘Als zo’n fotogenieke jongen heel veel geeft, ga ik ook all the way.’

‘Het effect van zo’n matrozenpakje valt niet te onderschatten,” zegt de Vlaamse fotograaf Stephan Vanfleteren (Kortrijk, 1969) nadat hij de bovenzaal van Het Scheepvaartmuseum is binnen gewandeld, waar zijn tentoonstelling Engelen van de zee wordt ingericht. “Er gebeurt iets raars in ons brein als we een kind in een matrozenpak zien. Het is iets anders dan een legeruniform; dat heeft een heel negatieve connotatie. Dan zie je kleine potentiële moordenaars. Maar een matrozenpak heeft iets romantisch, iets onschuldigs. Het heeft, denk ik, te maken met het verlangen van de mens om richting de horizon te vertrekken.”

Hij wijst naar de foto’s op de muren. “Dat zie je ook terug in dit museum, de romantiek die gepaard gaat met het verlangen om de wereld te ontdekken – en ook te veroveren en onder de knoet te houden; laten we er ook weer niet té romantisch over doen. Die matrozenpakjes refereren aan de schepen die naar Indië zijn gevaren, die aan de kade hebben gelegen in Jakarta. Aan Amsterdam in de Gouden Eeuw.”

Engelen van de Zee bestaat uit een serie portretten van cadetten die Vanfleteren in 2016 voor een boek over de Belgische zeevisserij vanaf 1830 maakte in het maritiem opleidingsinstituut Koninklijk Werk Ibis. De jongens, in leeftijd variërend van 6 tot 16 jaar, komen uit complexe gezinssituaties; het internaat in de badplaats Bredene biedt hen een veilig onderkomen, zorg en, bovenal, een toekomst.

Geïnspireerd door oude pasfoto’s uit de stamboeken van het instituut portretteerde Vanfleteren alle 108 leerlingen in hun witte matrozenpak of donkere overjas met glimmende ankerknopen tegen een neutrale achtergrond. Het Scheepvaartmuseum toont een uitgebreide selectie, samen met historisch foto- en filmmateriaal van Ibis en een filminstallatie van Vanfleteren. “Omdat die uniformen al jaren onveranderd zijn, gebeurt er nóg iets wat ik interessant vind. De indicatie van het tijdvak is spoorloos. De portretten dobberen op een soort tijdloosheid. Op mijn foto’s zie je meer culturele diversiteit dan op de pasfoto’s van vijftig jaar geleden; verder verraadt alleen een enkele beugel of bril dat het 21ste-eeuwse wezens zijn.”

Hij vindt het ‘wel prettig’ om weer naar de engelen te kijken, zegt Vanfleteren even later in het museumrestaurant. “Ik kan zeer intens met iets bezig zijn; met al mijn energie, ziel, zweet, talent, vrolijkheid kan ik mij ergens helemaal in onderdompelen. In een stad of, in dit geval, in die jongens. Maar als de deadline of de tentoonstelling dan daar is, neem ik afscheid en ga ik verder. Als ik nu terugkijk, herinner ik me sommige situaties weer; denk ik terug aan hoe de shoot ging of hoe een jongen reageerde.”

De kortste sessie duurde een minuut of vijf, zes; de langste meer dan een uur. “Soms gaat het moeilijk en ga ik door omdat ik wil dat het goed wordt. Dan moet ik hard zwoegen. Alles uit de kast halen om er iets van te maken. Maar meestal ben ik lang bezig omdat ik besef dat er iets bijzonder gebeurt. Dat weet ik dat ik nog even moet doorgaan om iets heel uitzonderlijks te bereiken. Dat is heel prettig. Ik krijg al iets bijzonders cadeau – een fotogenieke jongen – en als die jongen dan ook nog heel veel geeft, ga ik ook all the way. Dan ga ik door totdat ik zie dat zo’n jongen het beu is.”

De een verscheen gespannen voor zijn lens, met opeengedrukte kaken; de ander stelde breed lachend zijn wisselgebit aan hem bloot. Sommige jongens blikten ernstig in de camera, stonden als soldaten in de houding. Anderen verleidden met de allure van een filmster, alsof zij nooit anders deden. “Er was een verlegen jongen die ik heb gefotografeerd terwijl hij gaapt. Dat vond ik een ontwapenend moment, maar later dacht ik: zet ik die jongen niet voor schut? Ik zat een beetje in dubio, maar ik vond het toch wel mooi; als iemand kan lachen op een foto, kan iemand ook geeuwen. Ik zie het als een vorm van zelfspot; sommige jongens waren gewoon moe. Die dachten misschien: wat sta ik hier nu te doen voor die rare man die onze school is binnengedrongen? Met die gaap laat ik ook zien dat ik voor sommige jongens een heel saaie fotograaf was.”

Hij wordt vaak ten onrechte in het hokje gestopt van ‘fotograaf van oude, gerimpelde mannen’, meent Vanfleteren. “Begrijp me niet verkeerd; ik fotografeer graag en veel oude, gerimpelde mannen, maar ik fotografeer ook graag en veel mooie, jonge vrouwen. Of, zoals hier nu te zien is, jonge matrozen. Ik vind het allebei interessant. Het moeilijkste vind ik de middenleeftijd, tussen de veertig en de zestig – de leeftijd waar ik zelf middenin zit. Wat ben je dan? Je bent nog geen oude man, maar je bent ook geen jonge knaap meer. Als iemand jong is, wil ik de onschuld die bij die leeftijd hoort tonen; als iemand oud is, probeer ik de schoonheid van die leeftijd te laten zien. Maar wat doe je met de mensen die daartussen zitten? Die al wel ervaring en levenswijsheid hebben, maar niet meer het lichaam van een twintiger – ik merk dat ik dat lastig vind.”

Hij zit in meerdere opzichten in een tussen­periode, zegt Vanfleteren. Terwijl hij bezig was met de opbouw van Engelen van de zee heeft hij ook zijn succesvolle overzichtstentoonstelling Present in het Fomu in Antwerpen afgebouwd. “Ik heb wel een paar dozen waar research, dromen en inspiratie op staat, maar ik kan nu geen nieuw werk maken; er is geen ruimte voor grotere projecten. Daarvoor moet ik me afzonderen van alle prikkels die me wegleiden van de fotografie. Ik besta dan niet voor de buitenwereld, en de buitenwereld bestaat niet voor mij. Ik kijk niet naar mijn mails, ik neem mijn telefoon niet op, behalve als mijn familie of naaste vrienden bellen. Pas dan kan ik weer creëren, maar dat lukt me nu niet. In oktober sta ik weer alleen in het ochtendlicht in een veld voor een nieuw eigen project. Het verlangen naar dat moment is groot, maar nu is er vooral praktische shit die ik moet regelen.”

Hij lacht: “Ik moet zo nog wel een portret maken. Maar dat is anders. Dat is een korte, gebalde energiestoot en na een uur of twee neem je weer afscheid.”

Zijn tentoonstelling in Antwerpen werd uitstekend bezocht en kreeg lovende kritieken, het boek (zonder foto’s!) dat hij tijdens de lockdown schreef – Dagboek van een fotograaf. Coronawandelingen, een verslag van de 77 wandelingen die hij maakte met zijn hond – werd goed ontvangen. Ook werd Vanfleteren door de lezers van De Morgen onlangs uitgeroepen tot ‘De grootste Belgische kunstenaar van deze eeuw’, nog voor de schilders Michaël Borremans en Luc Tuymans.

Op de vraag wat dat met een mens doet, heft Vanfleteren de armen theatraal ten hemel. “De avond voordat het in de krant verscheen, kreeg ik een mail dat ik was verkozen. Ik was daar niet gelukkig mee, om verschillende redenen. Ten eerste speel ik een halve thuiswedstrijd, omdat ik vroeger veel voor De Morgen heb gewerkt. Wat ook zal hebben meegespeeld, is dat ik op dat moment die tentoonstelling had in Antwerpen. Maar daarbij: kunst is geen wedstrijd, vind ik. Je kunt geen appels met citroenen en bananen vergelijken. Al met al vind ik het een tikje gênant, maar ik wil niet ondankbaar zijn. Want het is goed voor het vakgebied, en fotografie is helaas vaak het kleine, vergeten broertje van de andere kunsten. Het is jammer dat het via mij moet, maar het is goed voor de fotografie.”

Het kan hem ook helpen, beaamt Vanfleteren. “Het kan voordelen bieden als je iets graag wilt doen en het delicaat is, zoals bij de cadetten. Dan helpt het dat mensen je werk al kennen of kunnen zien. Dat ze weten waarvoor je staat. Het helpt me soms praktisch, maar ik word er niet zelfverzekerder door. En ik hoop maar dat ik er ook geen eikel door word.”

Engelen van de zee: t/m 5/4 in het Scheepvaartmuseum. Stephan Vanfleteren leest woensdag 30/9 op het ­International Literature Festival Utrecht uit zijn boek Dagboek van een fotograaf. Info: tivolivredenburg.nl