jpekker

‘Misschien draai ik de camera naar links. Misschien draai ik hem wel naar rechts’

“Kijk,” zegt Viktor Kossakovsky in Where the Condors Fly tegen zijn Chileense collega en vriend Carlos Klein, terwijl de twee met de auto in the middle of nowhere op zoek zijn naar geschikte locaties voor ¡Vivan las antipodas!. De camera is vooruit gericht, door de voorruit, op de onverharde, modderige weg, en Kossakovsky heeft, terwijl hij in gebroken Engels mijmert over schoonheid, het leven en het menselijk onvermogen, in zijn ooghoek door een schutting een man tevoorschijn zien komen. “Kijk naar die man,” sommeert Kossakovsky. De camera draait in diens richting: de man draagt grote groene laarzen, een afgeragd jasje en trekt onbeholpen een kinderwagen achter zich aan. Kossakovsky heeft dan al weer wat anders gezien. “Kijk naar rechts, nu.”

Aan de rechterkant van het modderpad worden Kossakovsky en Klein voorbij gelopen door een moeder en kind, hand in hand. “Dit is heel goed voor een documentaire. Geweldig materiaal. Maar niet voor mijn film,” doceert Kossakovsky. “Goed is niet goed genoeg. Ik wil dat de mensen die naar mijn film komen gelukkig worden. Mensen moeten twee uur lang gelukkig zijn. Dat wil ik.” Hij zwijgt even. “Dit is de waarheid. Als ik een film over deze plek zou maken, zou ik het misschien wel filmen. Het is prachtig. Dit is cinema. Voor een echt goeie film is het goed. Maar voor mijn film is het niet goed genoeg. Voor mijn film ontbreekt er iets aan. Dit is belangrijk; dit gaat over het leven. Dit is niet alles wat je over het leven kunt zeggen. Het leven is veel méér dan de waarheid. Ik weet niet of cinema in staat is dat te vangen, maar ik wil het in ieder geval proberen.”

De scène zegt veel over de Russische filmmaker Victor Kossakovsky. Kossakovsky ziet alles, denkt sneller dan hij in het Engels kan praten, en verliest zich gemakkelijk in lyrische overdrijving. Hij is een onverbeterlijke romanticus. Typisch Russisch, zou je ook kunnen zeggen.

Kossakovsky werd 19 juli 1961 geboren in Leningrad, het voormalige St. Petersburg. Op een woensdag. Hij maakte er een film over: Sreda (‘woensdag’). Die begint met een titelkaart, waarin in een paar zinnen het concept wordt uitgelegd – een procedé dat hij vaker toepast: ‘In 1995 ging Victor Kossakovsky in St. Petersburg op zoek naar mensen die op dezelfde dag als hij werden geboren.”

Het ging om 51 vrouwen en 50 mannen, leerde een bezoek aan het bevolkingsregister. Een aantal daarvan was al overleden, verhuisd, onvindbaar of wilde niet meewerken, bleek na een obsessieve zoektocht; alle anderen – dokters en patiënten, artiesten, zakenlieden, arbeiders, huisvrouwen – verschijnen voor Kossakovsky’s camera, op straat, aan het werk of thuis. Het resultaat is een onorthodox portret van totaal verschillende dertigers, van een stad, een leven, één dertiger: Victor Kossakovsky.

Kossakovsky begint zijn carrière eind jaren ‘70 in de Leningrad Documentaire Film Studios; hij werkt er als assistent-cameraman, regieassistent en editor. Zijn eerste documentaire verschijnt in 1989: Losev, een grotendeels in zwart-wit gefilmd portret van de stokoude, door hem bewonderde filosoof Alexey Fedorovich Losev (1893-1988). Diens bespiegelingen zijn ingeklemd door twee lang aangehouden shots: aan het begin van de film is er de opkomende zon, die een begraafplaats langzaam in daglicht hult. Tot slot is er aarde, die beetje bij beetje een grafkist bedekt en de grote duisternis inluidt.

De doorbraak kwam met Belovy (The Belovs), waarmee hij in 1993 op het IDFA de Joris Ivens Award en de Publieksprijs won. In Belovy richt Kossakovsky zijn camera op de kranige weduwe Anna Feodorovna Belova en haar broer Michail. Zij werkt, hij drinkt, en ze hebben vaak vreselijke ruzie. Het hek moet worden gerepareerd, de aardappelen gerooid. De hond speelt met een egel. En af en toe komen hun broers Vasily en Sergei op bezoek, en wordt er nóg meer gedronken – dat is het zo een beetje. Er gebeurt, zoals zo vaak bij Kossakovsky, weinig en tegelijkertijd heel erg veel. Kossakovsky schoot slechts drie uur aan ruw materiaal voor Belovy; voordat hij een filmrol in zijn camera stopte, had hij al wel drie maanden met de hoofdpersonen in hun huisje doorgebracht.

Ook de films die volgen hebben vaak een ogenschijnlijk simpel conceptueel uitgangspunt. Zo filmt Kossakovsky in Tishe! (2002) vanuit het open raam van zijn appartement in hartje Sint-Petersburg, op de eerste verdieping aan een doorgaande weg, zo’n beetje alles wat hem opvalt met zijn digitale camera. Een jaar lang. Een scenario had hij niet. ‘Als ik al weet wat ik wil zeggen, waarom zou ik het dan nog doen?,’ zei hij in een interview. ‘Als ik film, wil ik niet weten wat ik ga doen. Misschien draai ik de camera naar links. Misschien draai ik hem wel naar rechts.’

Kossakovsky zoomt in op waterplassen, olievlekken, een man die de motor van zijn oude auto stationair laat draaien om warm te worden, de voordeur van het appartementencomplex aan de andere kant van de straat, een jongen die met een grote bos bloemen op zijn geliefde wacht, een duif die in zijn vensterbank neerstrijkt. Terugkerend ritueel zijn de werkzaamheden aan de straat. Eerst wordt er alleen een hekje om het gat in de weg geplaatst; later worden enorme graafmachines, drilboren, voorhamers en kettingzagen ingezet. Vergeefs: het gat wordt alleen maar groter.

Voor Svyato (2005) zocht Kossakovsky het nog dichter bij huis: hij filmde zijn tweejarige zoontje, die zichzelf voor het eerst in zijn leven in de spiegel ziet. Het idee voor zijn film had hij zeventien jaar eerder al, toen hij zijn oudste zoon voor het eerst naar zichzelf zag kijken. Toen was hij er te laat bij, voor Svyato bouwde hij ruim op tijd een ingenieuze constructie in de kinderkamer, waardoor hij Svyatoslav én zijn spiegelbeeld met drie digitale tegelijk camera’s kon filmen.

Te zien is hoe de kleine Svyatoslav, een jochie met lange blonde haren en blozende wangen, in de gang in de weer is met zijn keukenspulletjes. Dan loopt hij in dezelfde lange take zijn kamer in, waar in de hoek een enorme spiegel geposteerd staat. Hij kijkt naar zichzelf, wijst, raakt zichzelf aan, slaat steeds harder met een bezem tegen de spiegel en trekt gekke bekken. Ook zijn grote broer en opa verschijnen voor de camera. Als zij weer weggaan, is Svyatoslav voor het eerst in zijn leven alleen met zichzelf; van de weeromstuit begint hij tegen zijn spiegelbeeld te brabbelen. Tot slot verschijnt Victor Kossakovsky zelf ook nog even in beeld. “Vind je het leuk hoe je eruit ziet?,” vraagt hij Svyatoslav. Een luid en duidelijk ‘ja’ is het antwoord.

Een film over ‘zelfkennis en eenzaamheid’, noemt Kossakovsky Svyato, die, zoals zoveel van zijn werk, zowel persoonlijk als universeel is, registerend én in scène gezet. Hij doet daar niet geheimzinnig over. Zo is in Where the Condors Fly te zien hoe een klein lichtblauw autootje naar exact de juiste plek wordt gesleept en op zijn kop wordt neergelegd, zodat het beeld van het Baikalmeer in het zuiden van Rusland in het betoverend mooie ¡Vivan las antipodas! op fraaie wijze spiegelt met een ondersteboven gedraaide scène met het voortrazende verkeer in Singapore. Ook is te zien hoe Kossakovsky een medewerker toeroept toch maar vooral meer rook voor zijn camera te creëren. Echte stadse rook, noemt hij het.

Kossakovsky bouwt zijn films; iedere scène levert hem weer nieuwe ideeën op voor een volgende scène. Als hij daar dan onverhoopt een helikopter bij nodig heeft, moet de productieafdeling er maar voor zorgen dat er een helikopter komt. “Als je iets maakt, moet het meer dan film zijn,” zegt Kossakovsky in Where the Condors Fly tegen zijn oude kameraad, die hem op een stoel heeft plaats laten nemen om hem wat over zijn manier van werken te laten vertellen – een ernstige schending van tenminste drie van de tien regels over het verband tussen de vorm, inhoud en boodschap van het genre, die Kossakovsky in 2006 in opdracht van de IDFAcademy opstelde voor beginnende filmmakers.

“Iedereen maakt tegenwoordig films zoals jij. Dat is niet interessant. Iedereen met een camera denkt dat hij een film kan maken,” vervolgt Kossakovsky een tikje verontwaardigd. “Als ik jou was zou ik het raam open zetten. Dan komt er wind naar binnen, en ontstaat er beweging… Ach, het maakt niet uit. Als je me filmt omdat je me iets wil laten zeggen, heeft dat toch geen waarde. Dit heeft geen waarde. Film moet je iets geven wat je nog niet eerder hebt gezien. Daarin verschillen wij. (…) Jij zorgt niet voor een bepaalde atmosfeer, je maakt geen grapjes, je doet helemaal niets. Dat is het verschil tussen ons: ik trek alle registers open, jij doet helemaal niks. Als het goed is voor jou, prima dan, maar voor mij is het niet goed.”

Hij zit er nog net niet bij te snikken. Kossakovsky is niet alleen een formidabele regisseur, scenarist, cameraman en editor, hij is ook een fantastische acteur.

Victor Kossakovsky heeft voor het IDFA een Top-10 samengesteld met zijn favoriete documentaires, bestaande uit Look at the Face (Pavel Kogan, Rusland 1968), Man of Aran (Robert Flaherty, Engeland 1931), Man with a Movie Camera (Dziga Vertov, Oekraïne 1929), Our Mother is a Hero (Nikolai Obukhovich, Rusland 1979), Stand van de sterren (Leonard Retel Helmrich, Nederland 2010), Seasons of the Year (Artavazd Pelechian, Armenië 1975), Spiritual Voices (Alexander Sokoerov, Rusland 1995), Ten Minutes Older (Herz Frank, Letland 1987), A Tram Runs Through the City (Ludmila Stanukinas, Rusland 1973) en Workingman’s Death (Michael Glawogger, Duitsland/Oostenrijk 2005). Volgens Kossakovsky daagden deze films hem uit toen hij ze voor het eerst zag en ook nog toen hij ze recent opnieuw bekeek. “In plaats van iets te willen zeggen, laten de films je iets zien. Als je alle nieuwe elementen die deze films aan de filmtaal toevoegden bij elkaar optelt kom je tot het perfecte documentaire alfabet”, aldus Kossakovsky. IDFA vertoont tevens een retrospectief met Kossakovsky’s films en Where the Condors Fly van Carlos Klein Frohlich.