jpekker

“Kan het ook anders?”

Rudi Fuchs geschilderd door Karel Appel. Het portret uit 2005 siert het omslag van Kijken. Een leesboek over kunst.

“Wij leven in een tijd dat je onmiddellijk moet zeggen wat je van iets vindt. Maar waarom eigenlijk? Dat is voor de Tweede Kamer… De minister zegt dit en dat… wat vindt u? En kort graag! Hans van Mierlo was iemand die nog eens kon zeggen: daar moet ik even over nadenken. Als je dat nu zegt, ben je dood. Dat is een enorm verlies van reflectie. Ik hoop dat mijn stukjes mensen eraan helpen herinneren dat je voor sommige dingen de tijd moet nemen. Als ik iets zou willen meedelen dan is het dat: neem de tijd voor dingen. Dat verrijkt het leven.” Hij lacht. “Met eten is het hetzelfde. Van snel eten krijg je indigestie en maagproblemen en je gaat scheten laten. Ik ben voor slow art.”

Deze week verscheen Kijken. Een leesboek over kunst, een bundeling van de essays die Rudi Fuchs schreef voor De Groene Amsterdammer. Het zijn ‘stukjes’ over kunst, zoals Fuchs ze in zijn voorwoord noemt, waarin hij ‘in de luim van de dag’, naar kunst kijkt en de lezer op weg helpt kunst te lézen, verbanden te ontdekken tussen oude en nieuwe kunst en tussen genres onderling.

Fuchs (Eindhoven 1942) was directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven (1975-1987), het Haags Gemeentemuseum (1987-1993) en het Stedelijk Museum in Amsterdam (1993-2003). Internationaal verwierf hij bekendheid als organisator van Documenta 7 te Kassel; van 1984 tot 1990 was hij artistiek directeur van het Museo d’Arte Contemporanea in Turijn. Sinds 2005 is Fuchs de eerste hoogleraar ‘Kunstpresentatoren’ aan de Universiteit van Amsterdam; vanaf de zomer van 2009 schrijft hij wekelijks over kunst in De Groene.

Fuchs, op de bank van zijn woning in Oud-Zuid: “Ik zit vaak twee dagen op zo’n stukje te pielen. Twee dagen… op 800 woorden… Journalistiek gezien is dat tijdsverspilling, maar ik vind het heerlijk. Is iets ‘strak’ of ‘straf’ of ‘stevig’? Daar kan ik dan uren op kouwen. Dat doet me genoegen, daar beleef ik echt plezier aan. Zoals andere mensen het leuk vinden om te tennissen of te tuinieren, kan ik uren met woorden bezig zijn.”

Toen hij nog directeur van het Stedelijk was, werd hij bij een schilderij van Brice Mardin eens aangesproken door een mevrouw. Waar moet ik naar kijken?, wilde ze weten. Hoe werkt het? “Ik stond eerst even met een mond vol tanden, maar toen ontdekte ik, voor het eerst echt bewust, dat je het beste kunt vertellen waar je zelf naar kijkt.”

Hij wijst naar het enorme schilderij van Karel Appel dat achter hem hangt. “Je kunt kijken naar de dikke verf. Of naar die pik… je kunt naar van alles kijken. Ik begon te vertellen over de slierten verf, wees op de baan van een verfstreek, hoe die een andere lijn kruiste, en onder weer een andere lijn doorging. ‘Mevrouw’, zei ik ‘als u nu toch ziet hoe die lijnen elkaar ontmoeten, elkaar raken, en weer van elkaar afdrijven… dat is toch net het menselijk leven?! Tussen twee mensen gaat het net zo. Die komen samen, trekken een tijdlang samen op, en gaan weer uit elkaar.’ Toen begreep ze er al veel meer van.”

Zelf leerde hij kijken toen hij kunstgeschiedenis studeerde, eind jaren ’60 in Leiden. “Dan werk je je door dikke boeken over Rubens, Velazquez, Rembrandt en Raphael. Je leest en leert over dingen die er al zijn. Bij toeval ontmoette ik echter een schilder en een beeldhouwer: Kees Buurman en Jan Maaskant. Ze werkten in een atelier in wat nu het Museum Boerhaave is: een oud klooster, een enorm romantische plek. Ik kwam daar en wist niet wat ik zag. Voor het eerst zag ik kunst gemaakt worden vanuit het niks. Dat was een enorme ervaring. ik zag kunstenaars creëren; dingen maken die er nog niet zijn.”

Hij zoekt even naar zijn woorden. “Als je in een mooi museum bent, zijn de dingen vaak zó voltooid dat je je niet kunt voorstellen dat zo’n schilderij er ooit niet is geweest. Neem De Staalmeesters, dat is zo perfect in zijn vorm, dat je je bijna niet kunt voorstellen dat Rembrandt ooit voor een leeg doek stond. Maar het was er ooit niet. In 1661 was het er nog niet. Toen moest hij het nog bedenken. Toen stond hij voor de vraag: kan het ook anders? Daar draait het om: om de vraag ‘kan het ook anders?’ Die vraag is essentieel voor de kunst. En niet alleen voor de kunst, eigenlijk is die vraag voor ons hele leven van belang.”

Er zijn een paar kunstenaars bij wie hij telkens weer uitkomt in zijn stukjes: Rembrandt, Kounellis en vooral Mondriaan. “Dat is natuurlijk niet voor niets: Mondriaan is de grootste schilder van de twintigste eeuw. Die zwarte lijn in dat wit, dat is zo’n enorme vinding geweest. Zonder tussenschaduw. Zonder gefoezel erbij, wat de impressionisten deden, maar gewoon zwart op wit. Daar kan Picasso niet tegenop hoor, als puntje bij paaltje komt…’

De heropening van het Stedelijk betekende Fuchs weerzien met Mondriaans Compositie met twee lijnen. Hij vroeg zich af welke streep Mondriaan eerst heeft gezet, de horizontale of de verticale? “Ik denk de verticale. Dan ontstaat als het ware een hoek van een kamer, een interieur. Als hij eerst de horizontale lijn geschilderd zou hebben, ontstaat er een horizon, een landschap. Dat is veel minder interessant, veel minder gewaagd. Het zou me echt teleurstellen als hij met de horizontale lijn is begonnen. Dat zou betekenen dat hij voor de makkelijke weg heeft gekozen. Een landschapje maken… kom op zeg!”

Veel doet hij uit zijn hoofd, maar zo nodig gaat Fuchs te rade in zijn omvangrijke bibliotheek in zijn werkkamer op zolder. Het antwoord op zijn Mondriaan-vraag kon hij echter niet zien op een afbeelding. Dus belde hij zijn voormalige secretaresse in het Stedelijk. Die moest het antwoord ook schuldig blijven, en ook de restauratrice kon het niet aan het doek af zien. Toen is Fuchs zelf maar even gaan kijken. “Ik heb een lampje meegenomen, dan kun je het beter zien. Ik denk dat ik gelijk heb. Omdat ik weet hoe kunstenaars kijken en denken. Dat is mijn kapitaal. Ik kan met kunstenaars overweg.”

Rudi Fuchs – Kijken. Een leesboek over kunst. Uitgeverij Ludion. ISBN 978-90-5544-850-0, € 24,90.