jpekker

‘Het is de bedoeling dat het puur goud wordt, maar je weet nooit precies wat eruit komt’

Andrei Roiter loopt naar een hoek van zijn atelier aan de Windtunnelkade en verzet een paar schilderijen – van een fototoestel als een vogelhuisje; de letters I’m gemaakt van wrakhout; van een cementen fototoestel tegen een witte achtergrond, uit zijn context gehaald wat voor een nóg vervreemdender effect zorgt; van een globe van zwerfhout – of is het een hoofd? Hij vindt wat hij zoekt en toont een enorm doek met een baksteen erop waaraan met ijzerdraad een handvat is bevestigd. ‘Toen ik eens een wandelingetje in het park ging maken, werd er onderweg aan de straat gewerkt. Overal lagen losse klinkers. Ik maakte er wat foto’s van. Ik maak altijd foto’s; ik ga mijn huis nooit uit zonder camera. In mijn ene zak zit mijn camera, in de andere een opschrijfboekje… Afijn, toen ik die foto’s thuis bekeek, leek het of er een veldslag had plaatsgevonden. Terwijl het in werkelijkheid een zwoele zomeravond was; het was een heel vredig tafereel, niets aan de hand. Maar op de foto leek het wel oorlog.’

Van die foto maakte hij een schilderij dat hij This Is Not a Battlefield noemde. Daarna ging Roiter terug naar de plek en nam hij een steen mee als aandenken. Die lag een tijdje in mijn studio, en toen heeft hij er een handvat aan vast gemaakt. Weer een paar maanden later maakte hij daar weer een foto van, en wéér een paar maanden later heeft hij die foto nageschilderd. Intussen heeft hij drie versies. Op verschillende formaten. ‘Het is een simpel beeld, maar geladen met betekenissen. Het is geen steen waar huizen mee worden gebouwd, maar afkomstig uit een straat. Dat maakt het voor mij interessant. Een straat staat voor vervoer, voor reizen. Het bevat nóg een autobiografisch element: het is iets zwaars dat je met je mee kunt dragen. Iedereen heeft zijn eigen steen. Dit is mijn steen. Maar als je dit verhaal niet kent, en waarom zou je ook, zou het evengoed een stuk hout kunnen zijn, een brood of een gebouw met een handvat eraan.’

Andrei Roiter – met zijn studentikoze brilletje, keurig getrimde baardje, gedistingeerde grijze slapen en lamswollen trui over zijn overhemd het volstrekte tegendeel van het kunstenaarscliché – vertelt verhalen in een razend tempo, in een Engels waaruit zijn Russische verleden spreekt.

‘Het doek is te zien op de expositie in Schiedam; het heet The Philosopher’s Stone’, zegt hij met een glimlach. ‘De Steen der Wijzen is zoals je misschien wel weet een legendarische alchemistische substantie waarmee metalen in goud kunnen worden veranderd. Niemand heeft het exacte recept, maar iedereen blijft het proberen. Dat doen kunstenaars ook. Het is de bedoeling dat het puur goud wordt, maar je weet nooit precies wat eruit komt.’

Roiter werd in 1960 geboren in Moskou, ver voor de Perestrojka, ver voor het mogelijk werd om te reizen. ‘Binnen Rusland reizen was al moeilijk, erbuiten kon je vergeten, zelfs niet naar Russische invloedsgebieden als Polen of Tsjecho-Slowakije. Maar je kunt ook reizen vanuit je stoel. Dat doe ik al mijn hele leven, ik ben een enorme dromer. Toen ik klein was, was het een vorm van escapisme. We konden ons domweg niet voorstellen dat we echt zouden kunnen reizen, dus droomde ik zoals alle kinderen van een voertuig waarmee ik kon rijden en vliegen en die in een onderzeeër kon worden.’

Hij was voorbereid op een ander leven; een andere levensstijl en een andere baan. Zijn laatste Russische baantje, in 1985, was als nachtwaker in een crèche. ‘Ik hield er rekening mee dat ik dat de rest van mijn leven zou doen, of dat ik op zijn best een baantje zou vinden op een postkantoor of in een boekenwinkel. Ik verdiende precies genoeg om de huur te betalen en eten te kopen… het was een prettige vorm van minimalisme. Ik had er eigenlijk best vrede mee. Dat moest ook wel; reizen en leven van mijn kunstwerken, dat lag zo ver buiten mijn bereik.’

Niet dat hij het niet wilde. In tegendeel. Toen hij klein was, tekende hij graag en veel, en nam hij lessen. ‘Andere kinderen stoppen op een gegeven moment, ik ben er nooit mee opgehouden.’ Vanaf het moment dat hij als tiener undergroundkunstenaars ontmoette – filosofen, dichters, theatermakers, de beeldend kunstenaar Ilya Kabakov –, droomde hij ervan zelf kunstenaar te worden. ‘Het waren vrienden van mijn ouders. Zij waren beiden ingenieur, maakten zelf geen kunst, maar ze waardeerden het wel. Hun vrienden werden mijn rolmodellen. Dat wilde ik ook.’

Dat zagen zijn ouders niet zitten. Als compromis ging Roiter architectuur studeren, net als zijn grootvader. ‘Mijn leraren zeiden: jij bent een kunstenaar, vergeet de architectuur. Dat heb ik gedaan. Ik ben er mee opgehouden en kunst gaan maken.’

Zijn eerste bezoek aan het westen was in 1988, voor een groepstentoonstelling met nieuwe Russische kunst in Brussel. Roiter reisde per trein; hij deed er drie dagen over. Hij had één koffer bij zich en een paar honderd dollar. Het was de bedoeling dat hij twee weken zou blijven; het werden drie maanden. Na een uitstapje naar een kunstbeurs in Gent, ontdekte hij op dat hij zijn camera had laten liggen. Hij keerde terug, liep een man tegen het lijf die hem zijn camera terug gaf, maakte als dank een tekeningetje voor hem, en ging terug naar Brussel.

Een jaar later, Roiter woonde intussen in Duitsland, kreeg hij bericht van zijn Moskouse agent dat een galeriehouder uit Amsterdam hem had ontmoet en hem nu graag wilde uitnodigen om een tentoonstelling te maken. ‘Onzin, zei ik. Ik ken geen Amsterdamse galeriehouder. Je raadt het al: het was de man die mijn camera had gevonden. Ik wist niet dat hij een galerie had. Ik woonde en werkte vervolgens drie maanden in Amsterdam, had een succesvolle expositie bij Galerie Aschenbach. Zo gaat het in mijn leven. Van het een komt het ander. Als ik mijn levensverhaal vertel, komt het me zelf ook voor als een sprookje.’

Hij reisde sindsdien de hele wereld over met zijn kunst, maar Roiters uitvalsbasis bleef Amsterdam, waar hij een huis heeft en twee ateliers. De rest van het jaar brengt hij door in New York – hij is getrouwd met een Amerikaanse –, in Rusland, waar zijn ouders nog wonen, en op reis. ‘Amsterdam is altijd goed voor mij geweest. De stad was vanaf het eerste moment een warm bad. Ik leeft groot deel van het jaar hier, maar ik word nooit een echte Nederlander; ik zal altijd mijn Russische accent houden, en mijn Russische kijk op de dingen.’

De roodbruine koffer waarmee hij indertijd uit Moskou vertrok, neemt een centrale plaats in in ‘Bon Voyage’, zoals zijn overweldigende expositie in het Stedelijk Museum Schiedam is getiteld. Roiter heeft een groot rond gat in de koffer gemaakt. De cirkel in een rechthoek kan worden gezien als ode aan Malevich, als een tunnel die het begin van een wonderlijke reis van de museumbezoeker inluidt, maar voor alles is het een dichterlijk spel met Roiters eigen levensloop.

Roiter vervult de rol van reiziger met verve, stelt conservator Wilma Sütö dan ook in de catalogus. ‘Hij is de vrijwillige banneling, maar ook de gedoodverfde vreemdeling, hij is de moderne nomade en tegelijkertijd de eeuwige toerist die gretig impressies vergaart. Die vormt hij om en geeft ze door: Roiter is de reiziger die de kijker op weg stuurt.’ Dat doet hij middels tekeningen, schilderijen, zelfportretten, foto’s en sculpturen, die prikkelend en humorrijk zijn (soms doet het denken aan het werk van Alex van Warmerdam), dromerig en speels, diepgravend en een tikje melancholisch.

Op die melancholie en nostalgie moet niet al te veel nadruk komen te liggen, vindt Roiter. ‘Het is slechts één aspect. Maar ik zou het vervelend vinden als mijn werk in dat vakje wordt gestopt, want dat ontkent het filosofie en metafysische aspect. De steen op The Philosepher’s Stone heb ik in Amsterdam op straat heb gevonden. Er is niets Russisch aan, maar omdat ik uit Rusland kom leggen mensen er allerlei betekenissen in. Russisch, melancholisch, poëtisch… Ik ben een product van mijn Russische geschiedenis, natuurlijk, daar ben ik me van bewust, maar het gaat erom wat ik ervan heb geleerd, waar ik nu ben en wat ik ermee doe.’

Bon Voyage van Andrei Roiter. T/m 6 februari 2011 in het Stedelijk Museum Schiedam. Zondag 12 december wordt om 15.30 uur de catalogus gepresenteerd.

(Dit artikel verscheen eerder in Het Parool)